B. C. kon mij daar geen pertinent antwoord op geven en gaf
mij toen in overweging om die vraag te bestudeeren en hierover
eene eigen opinie te zoeken. Als gevolg van deze studie ontstond
later het kleine uittreksel dat nu pas in het orgaan v. d. B. A.
is verschenen.
Te laat? Is de vraag voor ons Leger reeds opgelost? Ik
liet het aan de Redactie v.d. B.A. over het stuk al dan
niet te plaatsen, in het idee dat men hierover in Holland
toch ook wel wat van zal afweten. Bovendien zou het aan
leiding kunnen geven, andere argumenten te hooren, waar
op de organisatie der Indische snelvuurveldbattn gebaseerd
is of zal worden.
Wat het logisch verband betreft. Ik heb regel 19—27 van
blz. 197 en de eerste alinea van blz. 198 nog eens een paar
keer doorgelezen, maar ik heb helaas het onlogisch ver
band tusschen of in beide alinea's niet kunnen vinden. In
beide toch vermeen ik getracht te hebben niets anders te be-
toogen dan dat onze terreinen niet van dien aard zijn, dat
eene groote Artilleriemacht voldoende benut kan worden.
Bedoelt S. misschien dat beide alinea's onduidelijk zijn, dan
wil ik daar gaarne nog het volgende aan toevoegen.
M i. bieden onze terreinen op Java te weinig goede schoots
velden voor het gebruik van veel batterijen in eene verde
digende stelling, natuurlijk in verband met de totale bezet
ting der stelling. Organiseeren wij onze snelvuurveldbat-
terijen a 3 stukkeD. dan krijgen wij meer batterijen dan wan
neer wij ze 4 stukken sterk maken, en gaan wij de verhou
ding van het aantal stukken t.o.v. de Inf. vermeerderen,
dan krijgen wij bij de laatst bedoelde organisatie evenzoo
meerdere batterijen.
Ziedaar mijne bedoeling in beide alinea's en wat ik me der
halve voorstel: „batterijen van 4 stukken (blz. 197 regels 28
en 29maar niet te veel, en versterking van onze strijd
macht door mitrailleurs (blz. 198 regel 12,).
Met de meeste Hoogachting
van S. de dw. dr.
F. L. H. Dessauvagie.
54
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT