Dn antwoord op het artikel Dan den Beer G. 5iebeIhoff, Doorkomende in hei D. m. T. 1910 flfl. 11, blz. 1037, In dit artikel gaat de schrijver uit van eene andere stelling, dan in sub I blz. 874 Afl. 9 door mij bedoeld wordt. Ik neem daar aan, dat bij de Scherpschuttersproef (borst- schijf, 250 M.) het midden van den onderrand, dat zich scherp afteekent, als mikpunt genomen wordt. Een volkomen kalm schutter, het vizier 300 M. gebruikend, krijgt zijn trefpunt op 0-33 M. Juist bij die schutters van wie te voren te zeggen was, dat zij zeker zouden voldoen, gingen de kogels over de schijf. Deze schutters gebruikten daarop standvizier, wederom het midden van den onderrand als mikpunt nemend. Thans zou het trefpunt op 0.04 M. moeten liggen en zouden ruim 50% aanslagen voor de schijf te verwachten zijn. Het tref punt kwam echter te liggen, waar het te verwachten was met het vizier 300 M. De baan van 200 M. is dus, wegens zenuwstorende invloeden, veranderd in een baan van 300 M. Het verschil der schoots- hoeken 5'3" geeft aan, hoeveel die schutters ongeveer te hoog schoten. Ook wat betreft de opmerkingen sub II blz. 874 aangaande, blijf ik bij mijne beschouwingen. Het kunnen omgaan met een staatje, waarop vermeld zijn de verheffingen in een kogelbaan, is in de praktijk door een sergeant-baancommandant gemakkelijk aan te leeren. De Heer G. Siebelhoff toont in een ander artikel, in Afl. 11 blz. 1054, zelf aan, dat onderofficieren tot moeilijker op drachten in staat zijn. M. 4. 12. '10. H. A. v. M.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 67