INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 73 te verhoogen, dat zij in staat zijn de tegenwoordige zwakkere schil den ook nog op aanmerkelijke afstanden te doorboren, dan zal men onmiddellijk eene versterking der schilden moeten toepassen. In dezen wedstrijd tusschen Infanterieprojectiel en schild zal, zooals reeds ver meld is, waarschijnlijk het laatste de overhand behouden. Anders staan echter de zaken bij den strijd tusschen het klein ka liber pantsergeschut en het schild. Het is echter in het algemeen de vraag of het tot zulk een wed strijd der constructeurs ten minste in de naaste toekomst zal komen, daar men ter wille van het weerstandsvermogen der schilden veel te veel aan beweeglijkheid bij het kanon, zoowel als bij het machine- weer zou inboeten. Bij het vaststellen van den eisch betreffende het doorslagvermogen van het pantsergeschut zal men dus vrij zeker goed tasten, wanneer men zich ermede vergenoegt de versterking van het schild slechts in die mate in het oog te houden als met betrekking tot het weerstandsvermogen tegen geweerprojectielen noodig is. Men zal hierbij over eene ruim gemeten zekerheidscoëfficient beschikken, wan neer men bij het van het pantserkanon te eischen werk op een door slagvermogen van 10 mM. van het beste staal en wel op den grootsten afstand van 3000 M., rekent. Vuur snelheid. Onder de voorwaarden waaraan het geschut moet voldoen, staat natuurlijk de eisch van eene zoo hoog mogelijke vuur- snelheid. Men zou misschien 200300 schoten in de minuut als niet te gering kunnen achten. Afgezien echter van de technische moei lijkheden, evenals van de daaraan verbonden gewichtsvermeerdering, welke beide tegenover eene bovenmatige vuursnelheid staan (loopai- koeling, enzzijn het bovendien ook de bezwaren van de munitie aanvulling direct bij het kanon, zoowel als de munitietrein op het ge- vechtsveld, die eene verstandige beperking der vuursnelheid gebieden. Men zou als volgt kunnen redeneeren: Bij het 8 cM. veldkanon is de grens der vuursnelheid, die door de toevoer en handhaving der munitie bij het stuk practisch vereischt is, circa 10 schoten in de minuut. Daar het gewicht van de patroon ongeveer 9 K. G. bedraagt, moet de bediening dus een gewicht van 90 K. G. in de minuut ver werken. Deze vergelijking schijnt zich toe te eigenen voor de theoretische bepaling der vuursnelheid bij het te construeeren pantsergeschut. Aeemt men bij dit laatste het in de minuut te verwerken gewicht aan munitie, met het oog op eene mogelijke beperking van het aantal der bedienings manschappen slechts 50 K. G., dan zal daaruit, bij een patroongewicht van 0,5 K.G., slechts eene vuursnelheid van een volle 100 schoten in de minuut volgen. Wanneer men echter ook zelfs bij de geringe vuursnelheid van 50 schoten blijft staan, dan heeft men zich daarmede reeds een aanmer kelijke uitwerking verzekerd. Ofschoon het pantsergeschut in dit geval in de minuut slechts de helft van het gewicht aan munitie zal ver schieten van het veldgeschut, kan evenwel op eene circa vijfvoudige overmacht van het pantsergeschut worden gerekend, daar dit laatste toch, vooropgesteld, dat even juist wordt geschoten, met het vijf-voudige aantal schoten ook vijf-maal zooveel treffers verkrijgt. En bij de be-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 85