82 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT zoomede met de plaatselijke ambtenaren en officieren-civiele gezaghebbers, van wie ik wederom alle gewenschte hulp en voorlichting mocht ont vangen, gehouden besprekingen verbetering van den politieleen toestand viel te constateeren en in meerdere opzichten vooruitgang werd opgemerkt in vergelijking met het vorige jaar. Waar noodig werd met militaire middelen krachtig opgetreden tegen de lieden die nog in verzet waren, waarbij vaak succes verkregen werd dat den tegenstand verzwakte en de goed gezinde hoofden en bevolking aanmoedigde, waar hun dat mogelijk was, zich mede eenigszins te weer te stellen tegen de aanma tigingen en de kwellerijen der in benden optredende kwaadwilligen. Ook in oeconomisch opzicht geraakten zij wat meer uit den toestand van apathie door den langdurigen hun hopeloos toeschijnenden oorlog teweeggebracht, zich openbarende in het opnieuw occupeeren van velden en woonsteden, welke vroeger uithoofde der heerschende onveiligheid verlaten waren geworden, zoomede in het uitbreiden hunner aanplan tingen, waaronder speciaal de klappercultuur meer en meer eene voor name plaats begint in te nemen. Voorts deden zich verschijnselen voor die schenen te wijzen op eenig meerder vertrouwen in onze bedoelingen, zooals het toenemend schoolbezoek en het meer dan voorheen inroepen van bestuurshulp in het belang der irrigatie van bouwvelden of andere aangelegenheden, waarbij eenige algemeene leiding noodig was om ze tot een goed einde te kunnen brengen." Bij het bovenstaande sluit zich aan hetgeen de heer Liefriuek schrijft over den politieken toestand in elk der onderdeelen van het gewest: „Het thans volgende korte overzicht van den toestand in de ver schillende onderdeelen van het gewest, waarbij meer in het bijzonder het oog gevestigd zal worden op hetgeen in het jongst verloupen jaar voorviel of wijziging onderging, vange wederom aan met Groot-Atjeh. De in het vorig verslag in uitzicht gestelde aanstelling van een contro leur in de XXII Moekims bad plaats (1) en evenzoo die van een civiel- gezaghebber voor de VII Moekims Pidie (1), een ressort dat te klein geacht werd om door een afzonderlijk controleur bestuurd te worden en door zijne ligging zich er niet toe eigende om bij eene andere onder- afdeeling gevoegd te worden. Hiermede is Groot-Atjeh geheel onder civiel bestuur gebracht, terwijl de militaire bezettingen te Oelee Lheue en te Lam Njong in de XXVI Moekims kortelings zijn opgeheven. Bijzondere rustverstoringen kwamen niet voor en de iulandsche hoofden werkten naar behooren mede aan de uitoefening der politie. In verband met de omstandigheid dat eenige leden van het oude sul- tansgeslacht nog in deze afdeeling vertoeven, wordt het volgende aan- geteekend. Bij het in onderwerping komen van den Pretendent-Sultan werd aan hem en zijne familieleden vergund in het land te blijven wonen. Uit een staatkundig oogpunt beschouwd was deze vrijgevigheid bedenkelijk, daar het voor zulke personen dubbel moeilijk valt zich in hunne nieuwe positie van ambteloos burger te schikken, wanneer zij blijven in de omgeving waarover zij vroeger geheerscht hebben of naar hunne op vattingen zij heerschen moesten. (1) Staatsblad 1909 no. 471.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 94