INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 87 bezocht worden doch dit is door het zware terrein, de groote afstanden en het gemis van bruikbare wegen niet mogelijk ten aanzien van de verder af gelegen streken zooals het Isaq-complex, het Samarkilangsche, het geheele Doesoenland. Deze kunnen alleen op ongeregelde tijden door kleine troepenafdeelingen met vaak wisselende commandanten, die nagenoeg zelfstandig moeten handelen, bezocht worden, zoodat van het volgen eener vaste lijn of het geven van leiding aan hoofden en bevolking, het hen vertrouwd maken met onze bedoelingen daar geen sprake kan zijn. Toch bestaat aan het een en ander groote behoefte ook voor de hoofden, die van ouds allerminst vertrouwd waren met eene wijze van besturen zooals wij die zaak opvatten. Er heerschte in die landen vóór onze komst een vrij wel anarchistische toestand. Een centraal gezag dat zich deed gelden, bestond niet. "Wel waren er territoriale hoofden en stamhoofden doch zij oefenden weinig invloed uit; van velen was het gezag vrijwel nominaal, in ieder geval niet voldoende om de misdrijven en kwesties die zich voordeden, waaronder veediefstallen en schuldzaken eene voorname plaats bekleedden, behoorlijk te berechten, waarom herhaaldelijk de wapens ter hand werden genomen om elkander te beoorlogen en doodslag en verwonding aan de orde van den dag waren, gevolgd door bloedwraak en zoo in het oneindige voort. Hoe ingewikkeld de verhoudingen waren kan men in bijzonderheden vernemen uit het boek dat dr. Snouck Hurgronje over de Gajo- en Alaslanden schreef. Bij de komst onzer troepen in die streken is aanvankelijk de te genstand die geboden werd vrij wel algemeen geweest, waarbij zware verliezen aan die bevolking zijn toegebracht en ook hare eigendommen zeer hebben geleden. Dat tijdperk behoort thans tot het verleden, maar het valt te begrijpen dat de oorlog de toch reeds zwakke grond slagen van deze in'landsche maatschappij nog meer heeft ondermijnd, met het verder gevolg, dat een deel der bevolking geheel uit den band gesprongen is. De daartoe behoorende lieden hebben zich aan alle gezag outtrokken, zoowel het onze als dat der door ons erkende hoofden Hunne vroegere woonplaatsen hebben zij verlaten om zich te vereenigen tot beuden die, zoodra zij er in geslaagd zijn een zeker aantal geweren meester te worden, sterk genoeg zijn om zich te doen gelden en dan eene tweeledige voldoening smakenzich te onttrekken aan ons gezag en op een gemakkelijke manier aan den kost te komen. Zij vallen, gemeenlijk 's nachts, de gampongs binnen en requireeren al hetgeen zij noodig hebben, voor zoover het hun niet vrijwillig wordt aangeboden. Ook dit laatste heeft wel plaats, want zoolang zij het niet te bont maken, genieten zij in zekere mate de sympathie der bevolking die, hoe weinig diep de Islam overigens bij haar wortel heeft geschoten, toch gaarne op de graven der door onze troepen doodgeschotenen de witte vlaggetjes plant, welke de als geloofsgetuigen gevallenen aanduiden. Ook hebben die buiten de wet getreden per sonen overal hunne familieleden en andere relaties in de gampongs wonen en is het steeds hun streven, eenige jongelieden uit aanzienlijke geslachten over te halen zich bij hen aan te sluiten of hen met geweld daartoe te dwingen, ten einde daardoor hunne eigen positie in het oog der bevolking te releveeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 99