Denkbeeld om in de opleiding tot on
derluitenant bij de Infanterie meer
uniformiteit te brengen.
INLEIDING.
Terwijl zoowel de kader-als de officiersopleiding in ons leger
op speciaal daartoe bestemde inrichtingen plaats heeft, is dit
nog niet het geval met de vorming van onderluitenants der
Infanterie.
Bij A.O. No. 2 van 1909 Art. 19 is o.a. bepaald:
Korps- en detachementscommandanten zullen onderofficie
ren, die daartoe het verzoek doen, zooveel mogelijk behulp
zaam zijn bij de voorbereiding voor het af te leggen examen
voor onderluitenant.
NADEELEN AAN DE BESTAANDE
OPLEIDING VERBONDEN.
Aan deze bestaande opleiding kleven belangrijke nadeelen:
le. Veelvormige en daardoor ongelijke opleiding der ad-
spiranten.
2e. Mindere geschiktheid der tot instructeurs aangewezen
officieren.
3e. Afneming van het examen door verschillende commis
sies en als gevolg daarvan, uit een billijkheidsoogpunt, af
te keuren ongelijkmatige beoordeeling.
4e. Het onderbreken of afbreken der opleiding door over
plaatsing; het houden van meerdaagscbe oefeningen, enz, enz.
5e. Studie der adspiranten in den vrijen tijd, na dikwijls
vermoeiende diensten.
ad. le. Waar, zooals de toestand thans is, bij ieder korps
eenige onderofficieren voor onderluitenant worden opgeleid en
er dus evenveel instructeurs als korpsen zijn, kan het niet
anders of de opleiding bij het eene korps moet in belangrijke
mate afwijken van die bij het andere.
Immers, hoewel het programma in de A.O. No. 2 van 1909
aangegeven is, zal de eene instructeur, wat de wijze van op-
I. M. T. 50.