laten, die aan de tegenwoordige voorwaarden voor opleiding
tot onderluitenant voldoen, behoort alleen de algemeene ont
wikkeling der candidaten te onderzoeken.
Deze eischen zouden zeer goed hooger gesteld kunnen wor
den, hetgeen hun prestige tegenover de andere onderofficieren
aanmerkelijk zou verhoogen. Alsdan zal een vruchtbaarder
onderwijs mogelijk zijn en zal het peil van hen, die de moei
lijke en veel eischende positie van onderluitenant moeten be-
kleeden, zeer zeker rijzen.
De onderofficieren te velde, waaronder er velen zijn die door
hunne buitengewone belangrijke verrichtingen aldaar, in de
eerste plaats in aanmerking moeten komen, zouden door dit
voorexamen (en zijn dit thans reeds bij de bestaande regeling)
in onbillijker conditiën komen dan hunne collega's in een
vredesgarnizoen, die overvloedig tijd en gelegenheid hebben
om zich te voren te bekwamen.
Met het oog hierop, lijkt het mij billijk hen van dit exa
men vrij te stellen en omtrent hunne toelating te beslissen
in overeenstemming met een door den korpscommandant af
te geven advies omtrent hunne praktische bruikbaarheid en
andere daarvoor in aanmerking komende factoren. (AO. No. 2
van 1909 en geschikt voor sergt. majoor). Dit laatste lijkt
mij eene billijke oplossing, eerstens, omdat de te velde zijnden
zeer vaak de meest bruikbaren zijn en tweedens, omdat juist
deze personen, geen tijd hebbende zich voor het examen te
bekwamen, hiervan moeten afzien, waardoor de kans bestaat,
dat niet de meest geschikte onderofficieren voor de belang
rijke positie van onderluitenant in aanmerking komen.
Daar het aantal jaarlijks aan te stellen onderluitenants be
trekkelijk gering is en het aantal aan den opleidingscursus
deelnemenden, hiermede ongeveer gelijken tred moet houden,
zullen er slechts weinig onderofficieren aan den werkelijken
dienst onttrokken worden.
Alles bijeengenomen, zal toegestemd moeten worden, dat
een opleiding aan de Militaire School waarborgen geeft voor
een beter gehalte der onderluitenants dan thans, hetgeen
niet anders dan in het belang van het leger kan worden geacht.
J. H. C. Vermeer.
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
743