Er hebben zich in Nederland, door de vrijwillige zieken verpleging, ziekentransportcolonnes gevormd. Te 's Graven- hage, Rotterdam en Utrecht zijn reeds sectiën gelegen on der commando van burgergeneesheeren. Deze colonnes be lasten zich met het snelst mogelijke vervoer der gewonden naar plaatsen, waar afdoende hulp kan worden verleend. Ook in Japan bestaan van het Roode Kruis transport colonnes, waarvan het personeel vóór de uitzending eerst ge durende twee maanden in het ziekendragen wordt geoefend. Hoe ik mij voorstel dat in Indië verbetering in den be- staanden toestand kan worden gebracht, zonder geldelijke offers, wil ik in korte trekken aangeven. Ie. Bij iedere compagnie Infanterie moeten steeds aan wezig zijn, minstens 4 ziekendragers, volkomen voor hun taak berekend (Cav. en Art. 2 per Esc. of Batt.). Deze worden zoo min mogelijk overgeplaatst en is dit noodig, dan dienen zij dadelijk te worden aangevuld. Daarvoor behoort in ieder garnizoen een grooter aantal te worden opgeleid. Deze opleiding moet grondig zijn naar het voorbeeld van Nederland. De ziekendragers blijven bij de compagnieën enz., doch worden bij mobilisatie bij den Geneeskundigen Dienst gedetacheerd. Een verlies van 4 (2) man per genoemd onderdeel zal niet merkbaar wezen. 2e. Als reserve worden de muzikanten tot ziekendragers opgeleid, niet schijnbaar, zocals nu het geval is, maar volkomen. 3e. Dwangarbeiders kunnen als hulp gebruikt worden voor het aanvoeren van de gereedschappen, die de zieken dragers noodig hebben bij het vervullen van hun taak. De verdere uitwerking laat ik gaarne aan meer bevoegden over, doch ik wil er ten slotte nog eens met nadruk op wij zen, dat de dienst van ziekendrager geen sinecure is en dus niet door iederen willekeurigen fuselier, dwangarbeider of vrije koelie, naar behooren kan worden verricht. Vast per soneel en herhaalde veelvuldige oefening is noodzakelijk. J. Kouwenaar. Buitenzorg 10 Maart 1911. Kapt. Inf. 770 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 154