INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
821
indruischt tegen een goed begrip van krijgstucht? wij geloo-
ven van niet.
Lezen we de laatste twee alinea's goed, dan komen we tot de
conclusie, dat S. zich toch meer een bond in het officierskorps, een
lichaam in een lichaam, dan wel een bond van alle officieren van
het officierskorps denkt. Hij spreekt over autoriteiten, die billijke
verzoeken afwijzen, willekeurige handelingen doen en zich te ver
antwoorden zullen hebben. "We kunnen ons niet voorstellen, dat S.
daarmee den G. G. of den minister bedoelt en achten de conclusie
gerechtvaardigd, dat het bovenstaande op militaire autoriteiten slaat.
Maar dan komt men tot een bond van luitenants, die zich over
kapiteins, een kapiteinsbond, die zich over majoors beklaagt, want
een bond, waarvan alle officieren lid kunnen zijn en die zich over
handelingen van zijn leden beklaagt in de pers en bij de 2de kamer,
is een absurditeit. Een bond oordeelt over zijn leden in eigen boezem.
S. haalt dan onze noot op biz. 476 aan en besluit dan het eerste
deel van zijn betoog met de woorden:
"Welnu, wanneer de redactie van het Indisch Militair Tijdschrift
het bij het rechte eind heeft, dan zal de oprichting van'een offi-
ciersbond werkelijk slagen, want de geest in het officierskorps is
bedenkelijk slecht.
In het tweede deel zegt S., dat:
Er zijn verschillende zaken, die reeds lang tot de wensehen van
het officierskorps behoorden, maar die ook geld kosten. En wanneer
zulke zaken geweigerd worden dan zal dat wel teleurstelling te weeg
brengen, doch ieder nadenkend mensch zal de motieven kunnen
billijkeD. De militaire uitgaven zijn toch reeds groot genoeg en
wanneer nu wensehen van het officierskorps ter zijde gesteld worden
om noodiger militaire zaken als bij voorbeeld verbetering der tech
nische uitrusting van het leger te kunnen bekostigen, dan zal dat
geen verbittering veroorzaken, veeleer zullen velen er zich over
verheugen, dat, zij het dan ook ten koste van (hun P.) particuliere
belangen, het geheel, het leger waarvan wij officieren immers de
ziel vormen, weer een stap nader is gekomen tot zijn vervolmaking.
"Waar uit deze woorden de echt militaire geest van den schrijver
straalt, spijt het ons, dat we hem moeten afvallen. Wij zouden het
althans zeer onbillijk vinden, dat men de officieren de technische ver
beteringen liet betalen, noodig om het leger, dat dient om lijf en
goed van de burgers tegen vreemd geweld te beschermen. Inderdaad
wanneer een volksvertegenwoordiging zoo iets dorst te ondernemen,
dan zou een actie van het officierscorps gerechtvaardigd zijn.
Maar er zijn andere zaken, die géén geld kosten en die toch ge
weigerd worden, niettegenstaande de wensehen van het officierskorps
maar al te goed bekend zijn. We noemen o. a. de bestaande rege-