822
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
ling van het weduwen- en weezenfonds en de jongste uniformwijzi-
gingj beide zaken, die in het ofïicierskorps van algemeene bekend
heid zijn, en die feitelijk hier dus geen toelichting meer behoeven.
Toch zouden wij er gaarne nog een kort woord aan wijden om dui
delijk uit te laten komen, het redelijke van de wenschen van het
officierskorps en het onbillijke van de niet-inwilliging dezer wen
schen. Vooral de laatste dezer quaesties, met name de uniformwij-
ziging, heeft door de groote willekjur heel wat verbittering veroor
zaakt en meer dan wellicht vermoed wordt is daaraan de minder
goede geest in het officierskorps te wijten, ja we meenen zelfs te
mogen concludeeren, dat de oorzaak van de thans weder gaande
beweging tot verkrijging van een officiersbond, daarin gezocht moet
worden.
Eindelijk vernemen we nu iets positiefs omtrent de grieven, die een
officiersbond zou hebben op te lossen. Maar we kunnen niet aannemen,
dat >S., die aan den eenen kant bereid blijkt zijn tractement op te
offeren waar het geldt noodige technische verbeteringen in het leger
in te voeren, het gemotiveerd zou vinden, wanneer om een uniform-
questie een bond werd gevormd. Het moge begrijpelijk zijn, dat de gel
delijke schade, die de officieren lijden tengevolge van de immer voort
durende uniform wijzigingen, die altijd maar zelfs wanneer ze tegen
hun zin worden ingevoerd door hen zonder eenige vergoeding moeten
worden bekostigd, eenige ontstemming wekt. maar dat meer dan wel
licht vermoed wordt daaraan de minder goede geest in het officiers-
korps te wijten is zooals S. zegt dat kunnen we niet aannemen.
Evenmin is de zjjns inziens verkeerde regeling der weduwen- en
weezenpenstoenen een motief. Wat daaromtrent gezegd wordt is niet
juist. Wijziging van de pensioenregeling is niet geweigerd, we be
twijfelen zelfs of het verzoek daartoe ooit is gedaan.
In het artikel in de 5de aflevering somt van H. nog negen andere
grieven op. Afgescheiden nog van bet feit, dat aan de opheffing van
de verschillende dier grieven door de autoriteiten wordt gewerkt, kunnen
toch ook deze tenminste nu, waar nog nooit is gebleken, dat men van
hoogerhaud niet bereid is aan de oplossing daarvan mede te werken,
geen reden zijn om een bond te vormen.
Om de onbillijkheden duidelijk te maken, werkt S. de pensioen en
de uniformquestie uit.
Omtrent de eerste zegt hij o. m.
Er is maar één grondslag, waarop de regeling van het weduwen-
en weezenfonds zon moeten berusten en dat is: het uittekeeren pen
sioen moet rechtstreeks verband houden met het bedrag, dat door
den overleden echtgenoot in dat fonds bijgedragen is.
Onbillijkheden, zooals die zich in de laatste jaren voorgedaan
hebben, dat nl. de weduwe van een kapitein der genie, die dien
rang in zeven jaar bereikt had, evenveel pensioen zou ontvangen
als de weduwe van een kapitein der infanterie, die er veertien jaar
over gedaan had alvorens den kapiteins raDg te verkrijgen, zullen
dan niet meer voorkomen.