INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
823
De wenschen van het officierskorps zijn ten aanzien van deze
quaestie maar al te dikwijls uitgesproken, dan dat er nog sprake
zou kunnen zijn van onbekendheid met die wenschen.
Hoewel eigenlijk buiten het kader van dit betoog vallende, willen
we toch even hierop ingaan om de aandacht erop te vestigen, hoe
men er dikwijls naast kan zijn, als men zonder verder nadenken de
publike opinie overschrijft. „Er is," zegt S., „maar één grondslag
voor het pensioenfonds, die juist is, n. 1. het uit te keeren pensioen
moet rechtstreeks verband houden met het bedrag door den overleden
echtgenoot betaald". Dus, een jong tweede luitenantsvrouwtje, dat
na een verblijf van enkele maanden in Indie haar man verliest, krijgt
in overeenstemming daarmee een pensioen van eenige guldens per
jaar, want haar man heeft maar hoogstens een kleine honderd gulden
in het pensioenfonds gestort? Is dat billijk? bloemt S. dat een be
tere regeling dan de bestaande, waarbij de mogelijkheid niet is uitge
sloten, dat een enkele weduwe van een genieofficier na een jaar of acht
het pensioen deelachtig wordt, dat door de overigen eerst na 12 a 14
jaar wordt verkregen Ons dunkt, dat met het ééne hier gegeven
voorbeeld voor oogen, reeds gezegd kan worden, dat de bestaande
regeling dan honderd maal beter is
"Weet S. ook, wij hebben het .liet uitgerekend of niet alle Luite
nants- en. kapiteinsweduwen naar rato meer, de overigen minder krij
gen dan waarop ze volgens S. aanspraak zouden hebben, opdat allen
in het leven kunnen blijven Ons komt het kleine verschil tusschen
het reeds na 4 jaren bereikbare 1ste luitenantsweduwepensioen a 700
en van het eerst na ongeveer 30 jaren bereikbare kolonelsweduwe-
pensioen a f 1400 bij het aanleggen van dien maatstaf meer begrijpe
lijk voor.
Na de pensioensquestie draagt S. de treurige geschiedenis van onze
uniform voor, die we als bekend overslaan. Hij zegt daarna:
Al is nu een officiersbond het gevolg van een slechten geest in
het officierskorps, toch zal zijn werking niets indiseiplinairs behoeven
te hebben, want wat is immers het doel?
Niets anders dan de nooden en belangen van het officierskorps aan
de bevoegde autoriteiten op een gepaste wijze mede te deelen x) m. a.
w. aan te geven op welke wijze de geest in het officierscorps verbe
terd kan worden, dus ook de grondslagen van de discipline versterkt
kunnen worden.
De officiersiowd zou dus de belangen van het officierscorps moeten
behartigen. Waartoe moet dat korps daarvoor de hulp van een af
zonderlijke bond inroepen? Kan dat korps dat dan niet zelf?
Yerre van dus in een op gepaste wijze werkenden officiersbond
iets indiseiplinairs te zien, achten we een officiersbond juist noodig
om de tucht in het leger op steviger grondslagen te plaatsen.
Nogmaals dus, beter een officiersbond, wiens doel het is, het on-
1) Cursiveerïng van ons. F.