INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 827 De wijze, waarop dit geschiedde, alsmede de tegenmaatregelen der Russen vinden wij in deze aflevering geschetst. Een en ander wordt door teekeningen toegelicht. In de eerste alinea trof ons de mededeeling trouwens reeds gedu rende den oorlog werd daarvan gewag gemaakt dat het belegerings korps beschikte over 8 a 10 duizend chineesche koelies, die zandzak ken, proviand, munitie enz. naar de troepen in voorste linie droegen, zelfs onder werkzaam vijandelijk vuur. Wat kan er met dergelijke menschen gebeuren, als ze krijgsgevan gen worden gemaakt? Ook op het opstel van den le Luitenant der artillerie C. M. G. P. Couvée, handelende over „De veldartillerie in het gevecht en weder- keerige hulp van infanterie en artillerie" vestigden wij reeds in de voorgaande aflevering van dit tijdschrift de aandacht. Omtrent die wederkeerige hulp vinden wij o.a. vermeld, dat de infan terie aan de artillerie moreelen steun kan verleenen door geduld te hebben. We dachten hierbij aan het nieuwe slagwoord, van Duitschen oor sprong den moed der langzaamheid. Zal de artillerie haar taak ver vullen dan moet haar daartoe den benoodigden tijd van voorbereiding gegund worden, maar de infanterie kan in omstandigheden verkeeren, dat onmiddellijke steun van artillerie noodig is. Dan te willen spreken van den moed der langzaamheid is verkeerd. Op dergelijke gevallen doelde o a een Duitsch schrijver, in een verhandeling over het mis bruik maken van slagwoorden. Ook vermeldt S. nog, dat de infanterie bij een noodzakelijke stel lingverandering der artillerie, hare hulp kan verleenen door alsdan te trachten in haar geheel voorwaarts te komen. Op die wijze, zoo zegt S zal de infanterie veel artillerievuur tot zich trekken en dus haar eigen artillerie ontlasten. S. geeft toe, dat een dergelijk optre den van de infanterie zware offers zal eischen. Hoofd- en hulpwapen verwisselen hier tijdelijk van rol. Dat kan dunkt ons niet goed zijn. Met het opstel „Een en ander uit de geschiedenis der legerverple- ging tusschen 1815 en 1870" werd reeds in de vorige aflevering van den Militairen Spectator een aanvang gemaakt. S. vervolgt zijn verhandeling over de verpleging gedurende den Donau-veldtocht om daarna over te gaan tot een beschouwing van de wijze, waarop het Russische leger gedurende den Krimoorlog van het noodige werd voorzien. Andermaal leert ons dit opstel hoe ook voor de verpleging eenhoof dige eiding een eerste vereischte is. Ten slotte vermelden we nog het antwoord van den Generaal G. J. W. Koolemans Beijnen op het aan diens adres gericht artikel „Do cumenten en Hypotesen" waarvan reeds met een enkel woord werd gewag gemaakt in de 3e aflevering van dit tijdschrift. N.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 211