B.v. een minder militair ontvangt een geweer voor de
uitoefening van zijne bediening.
Beschadigt hij dat door nalatigheid, dan wordt den Lande
schade toegebracht, die vergoed behoort te worden.
Hij valt naar mijne meening thans onder artikel 82 I.C.W.,
op grond van zijne publiek rechterlijke verhouding tot den
Staat.
Beschadigt hij daarentegen het geweer van een ander, dan
zal op hem de Civiele procedure zijn toe te passen.
Maakt hij een geweer voor gemeenschappelijk gebruik kapot,
dan valt hij öf onder de regelen van het burgerlijk recht
bruikleening, of onder artikel 82, waaromtrent nog zou moe
ten worden beslist.
Als verpleegde in het hospitaal breekt hij een hem ten
gebruike afgestaan voorwerp.
Hij heeft dat niet ontvangen als landsdienaar, dus niet in
eene functie, welke beheerscht wordt door de publiek rechter
lijke verhouding tot den Staat, doch als verpleegde in een
landsinrichting, waardoor zijne verhouding tot den Staat valt
onder het gemeene recht.
Is dat juist, dan zou op hem van toepassing zijn artikel 1740
B. W. en volgende. Artikel 1746 geeft als uitzondering o. a.
aan dat, wanneer de zaak bij het ter leen geven geschat is,
het verlies ten laste komt van den leener.
Op het vorenomschreven artikel zijn dan ook de vergoedin
gen gebaseerd, bedoeld bij artikel 83 der Compagnies- en de
VIII Afdeeling der hospitaal-instructie. Deze meerdere ge
vallen doen zien, dat het vorderen van schadevergoeding niet
altijd uit artikel 82 I.C.W. kan worden afgeleid, en bi.j vele
zaken het gemeene recht zou kunnen worden toegepast.
Eene zelfde regeling te treffen voor de vele weinig bedui
dende zaken, welke vooral in de vorenbedoelde militaire
huishouding zich kunnen voordoen als thans bij artikel 1 van
het Koninklijk besluit van 1 Maart 1904, No. 25, wordt voorge
schreven, is blijkbaar ondoelmatig gevonden, en zou bovendien
soms lastig werken.
Is krachtens de voorloopige regeling voor de bij de zeemacht
en het Leger dienenden beneden den rang van officier, der
850
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT