Dat doet immers geen enkele werkgever, hij zou immers
zijn eigen glazen ingooien als hij daartoe overging.
Naast hetgeen de leerboeken over dit vraagstuk te berde
brengen, zien we immers in de practijk maar al te duidelijk,
dat niemand die domheid begaat. Waarom toch komen tel
kens en telkens werkstakingen voornu weder de groote
staking der schepelingen? Zeker toch niet, omdat de werk
gevers zoo mild zijn met de loonen, met de voorziening in
de behoeften der werkkrachten, die in den loop der tijden
steeds toenemen.
Waar dus de toeloop van candidaten blijft aanhouden, daar
is voor een groot deel de stimulans tot verbetering niet
aanwezig. (Zeer terecht heeft men echter hier eens niet
gewacht tot het te laat is).
Welk een geheel ander verschijnsel nemen we waar in
andere takken van dienst hier in Indië. Zoo heeft onder
andere het Departement van Binnenlandsch Bestuur in de
laatste jaren blijkbaar met een groot incompleet aan ambte
naren te kampen, want ziet men niet telkens in de couran
ten berichtjes omtrent genomen maatregelen ten opzichte
van het werk dat toch gedaan moet worden en dat dan
ook' gedaan wordt door in verschillende gewesten het aan
tal werkkrachten te verminderen, maar voor de overblijven-
den den arbeid te vermeerderen door ze met de waarneming
van andere betrekkingen te belasten
Veel animo om bij dien tak van dienst zich aan te mel
den onder de bestaande toestanden schijnt er niet bij de
naar een betrekking zoekende jongelui te bestaan. Daarbij
komt nog, dat dit tekort ook is ontstaan uit de groote be-
stuursuitbreiding, waardoor overal meer ambtenaren noo-
dig zijn.
In het „Rekest dd. 17 April 1909 met bijbehoorende Nota
en bijlagen gericht aan Z. E. den Minister van Koloniën
door de „Vereeniging van Ambtenaren bij het Binnenlandsch
Bestuur in Nederlandsch-Indië, te 's G-ravenhage" lezen wij
dat deze Vereeniging tot indiening van dit Rekest geleid
werd „door de klachten en grieven welke, openlijk of in
„besloten kring, vernomen worden van de zijde der ambte-
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
883