gewoonlijk een betrekkelijk klein gedeelte van de jaren in den luitenantsrang bij de remonte werkzaam kan zijn. Een rationeele beoefening van het exterieur is slechts moge lijk, wanneer men op de hoogte is van den anatomischen bouw, daar men dan juist kan leeren beoordeelen in hoeverre ontwikkeling van bijzondere spieren voor het een of ander doel gunstig zal zijn, op welke wijze de ontwikkeling dier spieren zich aan het uitwendig voorkomen van het dier doet kennen, en vooral, welke de gunstigste ligging van de aan grijpingspunten dier spieren en pezen zal zijn. Daaruit blijkt, hoe een bijzondere bouw van skeletdeelen gunstige of on gunstige hefboom werking voor de spieren oplevert; hoe dus dat aanwezige arbeidsmateriaal tot nuttigste aanwending kan wor den gebracht. Ook voor beoordeeling van goede ontwikkeling van verschillende organen is kennis van de anatomie noodig. Wel kan iemand, die niet over deze wetenschap beschikt, leeren, hoe verschillende vormen moeten zijn, het „waarom" echter blijft voor hem onopgelost. Hij kan dus wel ideale vormen leeren kennen, doch in de natuur heeft men steeds met afwijkingen daarvan te doen, en het komt er op aan te kunnen nagaan, hoe die vormafwijkingen samenhangen met den inwendingen bouw, en hoedanig dus de invloed daarvan rnoet zijn op de te verwachten diensten. Dat dit juist is, bewijzen de remontenofficieren, die in de kennis van het exterieur veel belang stellen en daarin wenschen vooruit te komen, zelf. Zij gaan n.l. den anatomischen bouw bestudeeren, zelf gevoelende dus, dat zij die kennis daartoe noodig hebben. Door eigen studie, gepaard aan zijn ervaring, kan de re- montenofficier, bij veel aanleg, het dus ver brengen in de paardenkennis. De aanleg is hierbij ontegenzeggelijk een hoofdfactor, doch bij een vergelijkende beschouwing bestaat er geen reden dien aanleg ongelijk verdeeld te achten tusschen officieren der bereden wapens en paardenartsen. De Heer Erzey stelt zich m. i. hier te veel op een individueel standpunt; niet altijd zal het gouvernement kunnen beschikken over iemand met buitengewonen aanleg, en ook de eigen studie is een mooie toegift, waarop echter niet altijd gerekend zal mogen worden. INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 895

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 281