Ouerzicht Dan eenige Tijdschrifien, Mavors 1911 No. 7. Het aanvangsartikel van deze aflevering is van den le Luit. E. H. van den Akker, en draagt tot titel: De ondersteuningstroep. In dit artikel worden in het kort doel, taak, marschvorm enz. van den ondersteuningstroep behandeld. Omtrent den marschvorm gedurende den tijd, dat de ondersteunings- troep nog aan het gezicht van den vijand onttrokken is, wordt aan gegeven, dat deze moet zijn de flankmarsch met vieren, de Sectie-Ct. vóór, het opsluitend gelid achter de sectiewant zoo zegt S. al ziet de vijand ons niet, men marcheert toch in een min of meer dichten kogelregen, en dan moet men smalle doelen bieden. Zou in het hier bedoelde geval, b.v. op 1000 a 1200 M. in het door S. bedoelde d.w.z. toevals vuur, in aanmerking genomen hetindringins- vermogen der hedendaagsche geweerprojectielen, speciaal de aangege ven marschvorm de meeste aanbeveling verdienen We betwijfelen het. Dat onder geweervuur de oudersteuningstroep zich niet anders dan recht vooruit kan verplaatsen is juist, maar daarbij zal het dan toch wel mogelijk zijn om, b.v. over een afstand van 3 a 400 M. vooruit gaande, met de afdeeling op den vleugel van een in de tirailleurlinie aanwezig peloton te komen? Men mag dat recht vooruitgaan niet te angstvallig opvatten. Bij de bespreking van het verbandhouden betreurt S. het gemis van een eenvoudig sein voorschrift. In een noot wordt dan echter opge merkt, dat dit thans reeds is ingevoerd. Ook bij ons zullen we dat, naar we hopen, spoedig kunnen zeggen. De le Luit. B. ten Broecke-Hoekstra geeft Yeldienst-opgave No. 3. Naar aanleiding van de opgegeven onderstelling wordt dan o.a. gevraagd: Welke maatregelen neemt de Commandant der flankdekking, wanneer tusschen den kunstweg Breda-Tilburg en paal 7 de nadering uit de richting Molenschot wordt waargenomen van een vijandelijke vliegmachine. Deze vraag te stellen is nog lang niet haar beantwoorden. We zijn benieuwd naar de oplossing. „Herinneringen uit den veldtocht van 181o in de Zuidelijke Neder landen" luidt de titel van het opstel van de hand van den Kapitein J.N. Bruijn, leeraar aan den Hoofdcursus. Uit verklaringen van ooggetuigen wordt ons duidelijk gemaakt, welk een belangrijk aandeel het kleine Nederlandsche leger had inde bij Waterloo gevallen beslissing.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 306