922
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
Kolonel van Oordt wijst er op, dat, hoezeer onze souvereiniteit over
de Wester-Schelde voor ons ooit boven allen twijfel moge verheven
zijn, wij Nederlanders er ons in mogen verheugen, dat een paar, blijk
baar alleszins bevoegde, Belgische schrijvers, de Schelde-quaestie op
zoo zaakrijke en objectieve wijze hebben behandeld, als in genoemde
brochure is geschied.
De le Luit. der Inf. J. M. J li. Lambooy, door het late uur ver
hinderd in de vergadering van krijgswetenschap op 25 Februari j. 1.
eeD paar vragen te richten aan den inleider van het onderwerp De
samenwerking van Infanterie en Artillerie in het gevecht," behandelt
die vraagpunten thans in deze aflevering.
Bedoelde vraagpunten luiden
le. In hoeverre mag de artillerie-commandant in het begin van
het gevecht eischen, dat hem bepaalde doelen ter bevuring worden
opgegeven
2e. Welke is de taak van den artillerie-commdtzoolang hij zich
nog bi; den Alg. bevelhebber bevindt? Moet hij dan den Alg. bevel
hebber, desnoods ongevraagd, van advies dienen, of houdt hij zich daar
alleen op, om zelf geheel op de hoogte te zijn van den tactischen toestand.
Ten aanzien van de eerste vraag komt S. tot de conclusie, en o. i.
terecht dat in het begin van het gevecht van het aanwijzen van be
paalde doelen wel zelden sprake zal zijn.
Omtrent punt 2 is de meening van S. dat de Alg. bev. slechts één
raadsman moet hebben, n 1. zijn chef van den staf.
Als de uitspraak van S., dat de hoogere troepen-Cn. in het algemeen
den raad van den art. ct. kunnen ontberen, juist is, dan valt er voor
die meening zeer zeker veel te zeggen, maar we zouden toch willen
opmerken, dat ook de wijze, waarop een ongevraagd advies gegeven
wordt, in aanmerking moet worden genomen.
Alles scherp te willen omlijnen met dit mag en dat mag niet is
vrij moeielijk. Het geven van een ongevraagd advies ban zelfs soms
tot plicht worden.
Veel overeenkomst met de door S. uitgesproken meening vertoont
zijn opvatting, dat de Art. Ct. geen stellingen mag doen verkennen,
alvorens de Alg. bev. hem heeft medegedeeld, dat de Art. waar
schijnlijk in een bepaald terrein in stelling zal moeten komen.
Bij een goede samenwerking, zoo meenen we, is deze bepaling niet
noodig, en is de samenwerking niet goed, dan. helpt g.jen enkel
reglement, voorschrift of bepaling.
Aan geen onderdeel der opleiding van kader en manschappen wordt
in ons land minder aandacht besteed, dan aan de veldversterkingskunst,
zoo zegt de le Luit. Froger in zijn opstel; „Het opwerpen van veld-
versterkiugen".
Onze leidraad voor de Pionieroefeningen bij de Inf. zegt op biz. 9:
„zoodat de manschappen een groote vaardigheid in het gebruik
der graafwerktuigen, ook in knielende en liggende houding, moeten
bezitten."