herhalen we nogmaals, dat eenige luchtschepen voor de ver dediging beslist onmisbaar zijn. Zoodra wij ons n. 1. vergissen in de krachtsgroepeering van den vijand, worden onze kansen aanzienlijk geringer. Toch behoeft de zaak der verdediging dan nog niet hopeloos te wezen, daar bij hét afslaan van landingen „wenige Bataillone mit einer Feldbatterie die Un- ternehmung einer weit überlegenen Macht zu vereiteln ver mogen", terwijl ons uitgebreid spoor-en tramwegnet nog altijd de gelegenheid openen om troepen te verplaatsen, ook na eerst misgetast te hebben. Natuurlijk zijn er gevallen denkbaar (maar niet waarschijn lijk), waarin het ook met onze verdedigingswijze een hope loos vechten zal wezen. Wanneer aan Engeland of Japan de vrije hand wordt gelaten om eene veroveringsexpeditie tegen ons af te zenden, dan zullen wij ook al gelukte het ons eenige landingen met succes af te slaan op den duur toch het onderspit moeten delven. Zelfs wanneer de Inlandsche bevolking onze zaak als de hare zou beschouwen, dan is het nog de vraag, of wij ten langen leste niet den strijd zullen moeten opgeven. In de eerste plaats zou het gemis van eene sterke vloot oorzaak zijn, dat wij van elke aanvulling en toevoer van levensmiddelen verstoken blijven, in de tweede plaats kan ik mij niet voorstellen, waar wij het gelden de troepen van daan moeten halen om eenige honderdduizend Javanen uit te rusten, te verplegen en te oefenen. Wel moeten wij er naar streven om de Inlandsche bevol king zoo voor onze belangen te winnen, dat ze ons diensten wil bewijzen bij het inwinnen van berichten, het verplegen onzer troepen, met als eindresultaat het oprichten van vrij willigerskorpsen, die de van troepen ontbloote kustplaatsen zouden kunnen bezetten, spoorwegen en bruggen bewaken enz., terwijl misschien de best geoefende korpsen bij het veldleger zouden ingedeeld kunnen worden. In verband hiermee ver dient het zeker wel aanbeveling de aandacht er op te wijzen, dat eenige in Nederland vertoevende Javaansche studenten aan de Regeering het verzoek hebben gericht om opgeleid te mogen worden als reserve-officier bij de Infanterie. Daar de Regeering daarin heeft toegestemd, zou men ook in Indië de 944 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 330