Neem een jong paard niet eerder in dressuur, dan wanneer het krachtig genoeg is; is zulks nog niet het geval, dan uit sluitend stapwerk een paar uur per dag. Thans volgt de periode van het aan het bit drijven, hierover valt heel wat te vertellen, 't Is zeker een feit dat dit aan het bit drijven bijna altijd verkeerd wordt opgevat, het bit is hoofdzaak en het drijven bijzaak, 't schijnt werkelijk dat het woord „bit" hier de meesten op een dwaalspoor brengt. Binnen niet al te langen tijd zien wij de meeste jonge paarden met een vrij stevige aanleuning op den teugel loopen, terwijl de remonteruiter de teugels minimaal kort heeft aangevat en zoodoende den hals in een fraaie houding wringt. Doordat de paarden van voren zoo vastgehouden zijn, is elke neiging tot het maken van dartele sprongen onderdrukt, de nekband wordt door de korte teugels hevig gespannen en spant zich terug d.w.z. tracht zich te ontspannen, waardoor de ruiter een krachtige aanleu ning krijgt; een klasse paarden zoo aangepakt, maakt na ver loop van een maand een gunstigen indruk op dengene, die niet doorgedrongen is in het wezen van de zaak; de paarden loopen allen met een fraaien hals, met aanleuning en rustig, want zij worden te vast gehouden om dartele sprongen enz. te ondernemenaan de klasse is niet te zien, dat de paarden zoo kort in dressuur zijn, wat betreft rustig gaan en houding van hoofd en hals, maar wat betreft de beweging van de achter- beenen lijkt het wel, of de dieren voor het eerst onder den man zijnjammer, dat het meerendeel der menschen om het gaan van een paard te beoordeelen begint met naar den hals te kijken, want in werkelijkheid is bij bovenbeschreven klasse de kiem gelegd tot zoo slecht mogelijk gaan. Het gewicht van den ruiter valt een jong paard zwaar, dat gewicht drukt als het ware zijn rug in, waardoor het zijn achterbeenen hoe langer hoe meer naar achteren uitsteekt, het beest zwoegt onder den last en loopt niet, houdt zich terug. In de eerste plaats hebben wij te zorgen, dat het dier gemakkelijker draagt, dus moeten wij gedaan zien te krijgen, dat de rug een opwaartschen boog krijgt, een brug vormt, die door den opwaartschen boog natuurlijk gemakkelijker draagt dan door een benedenwaartschen boog. Het eenige INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 955

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 341