beenen afsteekt en met den teugel zwaar tegen gaat houden,
het paard komt nu vaster en vaster in de hand en laat spoedig
een gedeelte van zijn gewicht door den ruiter dragen, in dit
geval blijven wij ook vooruit drijven,het komt er niets op aan
of het dier eens een paar maal de manege rond galopeert.
Een tweede punt, dat wel waard is er de aandacht op te
vestigen, is de zit op het jonge paard. Wij moeten zoo spoe
dig mogelijk een opwaartschen boog van den rug krijgen
nietwaar, toch ziet men vaak dat de remonteruiter zoo zwaar
en zoo diep mogelijk zit, als het ware juist den rug naar
beneden drukkende, dit onder het motto „ik drijf het paard
vooruit met den zit". In werkelijkheid is hier van drijven
geen sprake, integendeel, de ruiter drukt als 't ware de ach-
terbeenen er onder uit, door dat hij den rug naar beneden
drukt, terwijl hij bovendien hoofd en hals naar boven drukt.
Hoe te denken over een ruiter, die tegelijkertijd het volgende
doet: hij drijft het paard vooruit met de beenen, (om schot
in het paard te krijgen en de achterbeenen onder te brengen),
hij zit zoo diep mogelijk in den rug, (drukt hierdoor den rug
naar beneden en maakt het het paard onmogelijk om de achter
beenen onder te zetten), hij zit aan de teugels te trekken om
een U-halsje aan het paard te rijden, (zet hierbij den rem aan,
dus belet het paard om te loopen). Hoe wij over een dergelijk
professor in de rijkunst denken doet echter weinig terzake,
maar wat moet het stomme dier, dat aan zoo'n kunstenmaker
overgeleverd is, wel denken, wat moet het beest in's hemels
naam doen op een dergelijke serie tegenstrijdige hulpen
(Slot volgt).
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
957