INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
1073
gedeelte van het voor den aanval aaneengeschakelde geheel een punt
der vijandelijke stelling aan te geven, waartegen het moet oprukken.
Meestal zal men aan de grootere eenheden (brigades, desnoods regi
menten) volgens de kaart richtpunten moeten aangeven. De betreffen
de aanvoerder orienteert de kaart met het terrein en zal aan een
richtingsbataljon het richtpunt uitduiden. Hiernaar richten zich de
neventroepen tot zij bijzondere opdrachten krijgen. Zeer doelmatig
is de volgende aanwijzing over aansluiting en samenhang bij het
voorwaarts rukken zelf: „Van de eerste vuurstelling tot aan den
stormaanloop regelt de voorwaartsche beweging zich naar de oorspron
kelijk aangewezen gevechtsgroep. Dit sluit echter niet uit, dat elk
kleiner verband (Compagnie, sectie, groep), dat de mogelijkheid ziet
voorwaarts te gaan, deze gunstige omstandigheid benut om terrein te
winnen en door zijn vuur het volgen der nog achtergebleven deelon
mogelijk te maken. Als hoofdbeginsel moet het streven bestaan, aan
sluiting te zoeken naar het meest vooruitgekomen gedeelte. Daarom
wordt in de verschillende momenten van het gevecht de aansluiting
nu eens hier, dan weer daar gezocht, dus van het eene naar het
andere troepenverband overgaan, zonder dat daardoor de bc-teekenis
van het oorspronkelijk bedoelde aanvalsverband verloren gaat. Lang
durige halten moeten „tot het herstellen van de beweging naar de rich-
tingsafdeeling worden benut." De breedte van de „gevechtsgroep van
de op zich zelf staande afdeeling" hangt af van de moeilijkheid van
den aanvalopen terrein zal groote verliezen, dus groote diepte en
smalle fronten eischen, terwijl dekking biedend terrein het inzetten
van kleine afdeelingen kan toestaan, [n beslissende en moeilijke ge
vallen mogen per compagnie niet meer dan 250 tot 300 passen, voor
het regiment (vier bataljons) niet meer dan 1200 tot 1500 passen
worden genomen.
Men zal het grondbeginsel moeten stellen, dat bij het bepalen van
de sterkte der aanvallende afdeelingen, ieder naar hare beteekenis,
meer eene sterke reserve dan eene sterke gevechtslinie den aanval
ten nutte komt.
Het zich vooruitwerken tot aan den storm belichaamt zich overal
in het maken van sprongen voorwaarts. Volgens het fransche regle
ment bepaalt zich de lengte der sprongen (bonds) naar terrein en
omstandigheden. „Die gevechtsgroepen", staat er, „waarbij zich de
grootste aanvalskracht openbaart, ook dezulke, die door terrein en
bijzondere omstandigheden het meest begunstigd zijn, zullen zich het
eerst van gunstige stellingen meester maken." Daar zetten ze zich
vast, graven zich naar behoefte in, vergemakkelijken door hun vuur
het voorwaarts gaan der nevengroepen, die niet zoo snel vooruitkun
nen komen en trekken ze door hun voorbeeld mee voorwaarts. Zoo
zullen de afzonderlijke onregelmatige gevechtsgroepen nu eens onafhan
kelijk van elkaar, dan weer onder nauwe aansluiting hier voorwaats
gaan, daar halt houden, ginds vuren, zich ingraven s'eeds geleid
door het streven om zooveel mogelijk met eigen kracht terrein te
winnen en vooruit te komen.
Ook het duitscbe reglement zegt nadrukkelijk, dat piet kan worden
voorgeschreven hoe het zich vooruitwerken tot aan den afstand voor