ffii dg Pers, j
nogmaals de Officiersbond.
1,
i
Met genoegen ontwaarden we in de Loe. van 17 October een arti
kel van de hand van X. ter weerlegging van onze bezwaren tegen
een officiersbond.
Hij schrijft:
Ons artikel voorkomende in De Locomotief van 13-14 Juli, onder
den titel ,Nu het nog tijd is", waarin we ons een voorstander ver
klaarden van de oprichting van een officiersbond in het Neder-
landsch-Indische leger, werd besproken in het Indisch Militair
Tijdschrift no. 8.
Deze bespreking is tevens een bestrijding, hetgeen geen verwon
dering baart, waar de redactie zich reeds eerder heeft uitgesproken
als een tegenstander van een officiersbond.
Yerre van deze bestrijding onaangenaam te vinden integendeel
we juichen haar ten zeerste toe, omdat slechts door het vergelijken
van het „pro en contra" een juist oordeel gevormd kan worden
achten we haar toch niet gelukkig gekozen. Het lijkt ons alsof
de redactie van het Indisch Militair Tijdschrift (I. M. T.) onze
bedoeling dikwijls niet juist begrepen heeft, hetgeen dan ook de
voornaamste reden is, waarom we de pen weder opvatten en trach
ten zullen duidelijker te zijn.
Hierin vergist X zich. We gelooven hem heel goed begrepen te
hebben. Hij zegt op blz. 823 door ons gecursiveerd dat het doel
van den bond is: „niets anders dan de nooden en de behoeften van
het officierskorps aan de bevoegde autoriteiten op een gepaste wijze
mede te deelen". „Hij acht (blz. 823) een officiersüond juist noodig om
de tucht in het leger op steviger grondslagen te plaatsen."
De bond werkt door het overbrengen van verzoeken of voorstellen
namens het officierskorps bij de bevoegde autoriteiten, maar zal niet
zijn kracht zoeken in bedreiging of staking (blz. 820).
Hij verwacht, dat die bond een machtig lichaam zal zijn (blz. 820),
waarmee de pers en de volksvertegenwoordiging zich zullen bemoeien,
en dat uit angst voor die bemoeienis de autoriteiten billijke verzoeken
niet zullen afwijzen en willekeurige handelingen zullen nalaten.
Alvorens over te gaan tot het onderwerp zegt X nog:
Een andere bedenking tegen deze bestrijding is nog, dat een der
belangrijkste gedeelten uit ons betoog, daar waar we namelijk do
beruchte uniform-quaesiie bespraken en aantoonden hoe schadelijk
de daardoor ontstane ontevredenheid, ontstemming, wrevel of hoe
men het ook gelieft te noemen, voor de discipline moet zijn, in
het geheel niet overgenomen is. We begrijpen volkomen, dat in
het I. M. T. voor het bespreken van dagblad-artikelen slechts be
schikt kan worden over een beperkte ruimte en dat zoo'n artikel