1092 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT De bond, dia X zich denkt, gaat uit van de meening, dat de daartoe aangewezen autoriteiten le onze belangen niet behoorlijk behartigen, '2e de tucht niet handhaven, terwijl 3e die bond indirect d. i. via pers en volks vertegenwoordiging, een bedreiging vormttegen wat daaronder staat. Waar we reeds eenmaal onze meening hadden gezegd, achtten we het niet noodig daarop nog eens terug te komen. Nu X daaruit echter de conclusie meent te mogen trekken, dat we met hem meegaan, moesten we die quaestie nog wei even aanroeren. In bare tweede uitspraak in aflevering 8 van het I. M. T. is het voornaamste bezwaar, dat de redactie in een officiersbond ziet, het nuttelooze van zijn bestaan en wel „in de eerste plaats omdat er geen grieven zijn van dien aard, dat men net gevoel krijgt ter oplossing ervan als één man te moeten strijden tot het uiterste, ten tweede omdat er niemand is om tegen te strijden. Wie zou dat moeten zijn?, vraagt de redactie. De Gouverneur-Generaal? De minister? De Tweede Kamer?" Ziehier dus het terrein van den strijd verplaatst van het al of niet strijdig met de discipline naar het al of niet noodzakelijke van een officiersbond, waardoor we tevens de gelegenheid gekregen hebben om dit vraagstuk van een meer practischen kant te bekijken. Acht de redactie van het I. M. T. de bestaande grieven dus niet van dien aard, dat de oprichting van een bond daardoor nood zakelijk gemaakt zou worden, wij plaatsen ons juist op het tegen overgestelde standpunt en beweren, dat er voldoende gronden zijn om een bond levensvatbaarheid te geven. Een quaestie van appreciatie dus, waarin we ons standpunt nader zullen toelichten. Een der eerste grieven is naar onze meening, de verregaande willekeur die te constateeren valt bij de jongste uniformwijziging. Onze voorschriften eischen, dat we rechtvaardig en welwillend tegenover onze minderen optreden, maar omgekeerd hebben we dan toch ook het recht om op gelijke wijze behandeld te worden door het Land, dat ons deze voorschriften verstrekt heeft. En wanneer dat niet gebeurt zooals bij de hier besproken uni- formquaestie waarom zouden we dan geen gebruik maken van de gelegenheid, die er bestaat om ons te vereenigenwellicht zouden we daardoor een herhaling van een dergelijke behandeling kunnen voorkomen. Wij hebben voorts bij het referendum over de uniformquaestie niet alleen kunnen constateeren hoe weinig niettegenstaande het vertrouwen, dat we er in stelden daarmede bereikt is kunnen worden, we hebben ook kunnen bemerken wat een practische moeilijkheden er mede gepaard gaan om zulk een volksstemming te kunnen houden. De behandeling, die het officierskorps in deze uniformquaestie ondervonden heelt, is dus op zich zelf al voldoende reden voor de oprichting van een boud. Met recht kan hier sdrake zijn van een ernstige grief. Verder zijn er tal van zaken niet zoo zeer grieven, doch eerder wenschen die bij uitstek geschikt zouden zijn om door het bestuur van een officiersbond in behandeling genomen te worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 482