INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 1093 De belangrijkste daarvan worden opgesomd in bet artikel „Mi litaire Vakorganisaties" voorkomende in het I. M. T. No. 5 van het jaar 1911. 'En al heeft de redactie ons de verzekering gegeven dat er aan de tegemoetkoming van verschillende dier wenschen reeds door de autoriteiten gewerkt wordt, toch zouden we de behan deling daarvan liever in handen zien van het bestuur van een officiersbond. Het is dus zooals we reeds opmerkten zuiver een quaestie van appreciatie. De redactie van het I. M. T. aan den eenen bant acht deze behandeling van dien aard, dat er hoogstens eenige ont stemming door gewekt kan worden, wij daarentegen plaatsen ons op het tegenovergestelde standpunt en noemen de behandeling een hoogst grievende en vermoeden, dat daardoor bij velen bitterheid en wrevel veroorzaakt zal zijn geworden. Trouwens het vereenigingswezen is een teeken des tijds. Aller- wege om ons heen zien we de menschengroepen, die gemeenschap pelijke belangen hebben, ook in de ambtenaarswereld, zich orga- niseeren en waarom zouden wij, officieren, dan achter willen blijven? "Wordt door de tegenstanders van een officiersbond onze positie dan zoo gunstig geacht, dat wij een uitzondering moeten maken op een regel, waarvan de juistheid in alle klassen der hedendaagsche maatschappij ten volie erkend is geworden? En dat na de onder vonden behandeling in zake de uniformquaestie? Naar onze meening moet de strijd tusschen de voor- en tegen standers, dan ook met over dit punt gevoerd worden. De eenige reden waarom een bond van officieren niet zou mogen bestaan, moeten we zoeken in de bijzondere verhouding van leger en vloot tegenover den Staat. De krijgsmacht vormt een afzonderlijk geheel door de bijzondere, hoogst gewichtige taak, die zij te vervullen heeft, moet zij onderworpen worden aan bijzondere, zware verplich tingen. Hare noodzakelijke éénheid vordert gebiedend het bestaan eener trapsgewijze ondergeschiktheid. Wanneer dan ook in het bestaan van een officiersbond iets zou zijn, dat maar eenigszins strijdig is met een goede krijgstucht, dan zullen we de eersten zijn om ons tegen de totstandkoming daarvan te verzetten. In ons vorig artikel trachtten we evenwel aan te toonen, dat een officiersbond zeer goed zou kunnen optreden zonder de disci pline aan te randen. "We gingen zelfs verder en beweerden, dat de discipline er zelfs wel bij zou varen daar het gevolg ervan zou zijn: „verbetering van den geest in het officiersborps," waarvan de gunstige uitwerking dan weer het geheele Jeger ten goede zou komen. Beter dus een officiersbond, wiens doel het is het onkruid met wortel en al uit te roeien, dan een opkroppen van de ontevreden heid, waardoor de krijgstucht ondermijnd wordt. Hierover hadden we dan ook ei.-renlijk de bestrijding van de tegenstanders verwacht. Door de bijzondere verhoudingen van den militairen staud ter zijde te stellen en het al of niet nood zakelijke van de oprichting van een bond te laten afhangen van het meer of minder ernstige van bestaande grieven, maken de tegenstanders van zoo'n bond het ons al zeer gemakkelijk. I. M. T. 1911. 73

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 483