Forthonden,
De 4de aflevering van dezen jaargang van dit tijdschrift
bevat een artikel van den majoor der infanterie H. A.
Kooij over „Honden." Hoewel ik na het verschijnen van dit
artikel onvermijdelijk in herhalingen zal moeten vervallen,
acht ik mij toch gerechtigd uitvoering te geven aan mijn
voornemen, iets over hetzelfde onderwerp in het midden te
brengen, zij het dan ook meer speciaal over „forthonden".
Ik doe dit met des te minder schroom, waar de geachte
schrijver zichzelf, wellicht wat al te bescheiden, geen des
kundige noemt, en ik mij, wellicht wat al te onbescheiden,
voorstel, het onderwerp ook als deskundige te bezien. Men
zie hierin echter niet de bedoeling het artikel van majoor
Kooij te bestrijden of critiseeren, doch daarentegen juist het
betoog van den schrijver te versterken, zij het ook dat ik in
enkele opzichten met den S. van meening verschil.
Het kan geen kwaad mijn deskundigheid eenigszins aan
nemelijk te maken. In Indië heb ik gedurende tien jaren
tal van honden bezeten en aldaar veel, voornamelijk met in-
landsche honden, gejaagd. In Europa met verlof zijnde, heb
ik mijn liefhebberij voortgezet, nagenoeg alle tentoonstellingen
in ons land en een enkele in het buitenland bezocht, o. a.
om mijn kynologische kennis te verrijken, en verschillende
politiehonden-concoursen hier en in 't buitenland bijgewoond.
Verder heb ik de voornaamste lectuur op dit gebied bestudeerd
en mijn licht opgestoken bij bekende kynologen. Hoewel ik
nog niet in de gelegenheid ben geweest een politiehond vol
ledig af te richten, meen ik ook op dat gebied mijn oordeel
wel te mogen vellen.
Dat ik in dit opstel alleen over forthonden ga spreken, is niet
omdat ik roode kruis- en oorlogs (patrouille) honden niet even
veel recht van bestaan in Indië toeken, maar omdat forthonden
Frappez, frappez toujours.