mogelijk gemaakt worden, terwijl de paarden bij 't Depöt- Escadron, d.w.z. in de dressuur, ook nog een krachtigen steun noodig hebben, daarom zou het goed zijn bij deze beide in richtingen haver te voerenwanneer de paarden dan in het vierde tijdperk van africhting gekomen zijn, kan de haver geleidelijk door gaba vervangen worden, zoodat bij aankomst in de veld-escadrons alle paarden aan gaba gewend zijn. Waar extra-verstrekkingen noodig mochten zijn, worden deze geregeld door de betrokken commandanten. Indien een paard bij het Depöt-Escadron extra, voer noodig heeft, ligt het voor de hand dat de instructeur dit constateert en bovenop het paard gaat zitten om er zich van te over tuigen, dat zijn oog hem niet bedrogen heeft; de instructeur rapporteert van zijn bevinding aan den Escadrons-Comman- dant, die uit den aard der zaak een ervaren remontenofficier is, die jaren lang zijn oog geoefend heeft in het zien naar jonge paarden mocht er bij dezen commandant twijfel zijn, welnu hij gaat eveneens op het jonge paard zitten. Er is nu door twee officieren gekeken, er is door twee officieren gereden en oog en gevoel geven aan, dat 't paard extra voer noodig heeft; om het paard nu extra voer te mogen geven is het noodig, dat de paardennarts komt kijken en dat die een certificaat voor extra voer afgeeft. Ik heb nimmer ver nomen, dat paardenartsen extra scherpe oogen hebben, 't zijn toch ook gewone menschen, wier oog pas geoefend kan zijn in 't kijken naar paarden als zij lange jaren praktijk hebben, gesteld altijd dat zij van huis uit eenigen aanleg voor het vak medebrengen, 't geen ook wel eens tegen kan vallen. Waarom dan ook de paardenarts een beslissing neemt wan neer oogen en gevoel van instructeur en Commandant Depöt- Escadron een feit geconstateerd hebben, is mij niet recht duidelijk. (Wordt vervolgd). 668 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 50