bende schuilhoudt, kan de patrouille-commandant uit eigen beweging de passen controleeren, doch ook hier moet streng gewaakt worden tegen ruwheid van de ondergeschikten. Bij het bovenbedoelde nazien van passen behoort het na volgende in het oog te worden gehouden. De persoon, die aanroept, moet zijn geweer vaardig hebben. Nooit mag een gewapende, die niet herkend is als een bevriend hoofd, een troep op minder dan zes passen naderen terwijl hem gelast wordt de wapenen op den grond te leggen. Het nazien van de passen geschiedt nadat de groep heeft halt gehouden, waarbij het geweer vaardig of bij den voet wordt gehouden; steeds echter hebben twee manschappen naast den commandant, die de passen naziet, de geweren vaardig of de klewang gereed tot afweer. Man voor man laat men de personen voorkomen. Sommigen laten den te onderzoeken persoon hurken. Alle voorbijgangers worden goed in het oog gehoudeneen goed soldaat, die uitkijkt, weet reeds op 30 a 40 passen afstands of ze al dan niet verborgen wapens dragen. Waar in de practijk gebleken is, dat tal van aanvallen op onze patrouilles of aanslagen op militairen het gevolg zijn van ruw optreden der militairen zelf, voornamelijk onder onderofficieren-patrouillecommandanten, tegen kampong-be woners of wegwerkers, daar moet met kracht tegen opge treden worden. 1150 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 542