INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
1171
raoej; worden beoordeeld. Bovendien, pas met ingang van 1 Augustus
1905 werd aangevangen met de algemeene malleïnisatie.
Verliezen aan malleus in de jaren 1905 tot met 1910:
Dienstjaar. Paarden Dieren Officiers- Militaire
der der paarden, transport- Totaal.
Cavalerie. Artillerie. trein.
1905 6 1 16 23
1906 2 3 2 12 19
1907 5 3 4 16 28
1908 7 7 1 is
1909 43 2 2 11
1910 3 2 1 6
Totaal: 27 16 12 ~47 102
Gemiddeld: 4£ 2£ 2 8 17
Bovenstaande cijfers behoeven geen nader commentaar. Moeten de
gunstige resultaten in de eerste plaats worden toegeschreven aan de
stipte uitvoering van de bepalingen betreffende de malleusbestrijding,
en waarbij zeer zeker de malleïne goede diensten heeft bewezen, niet
mag worden verzwegen, dat de burgelijke veeartsenijkundige dienst
sedert korte jaren den strijd tegen den kwade-droes meer ernstig ter
hand heeft genomen en op het voetspoor van het leger eveneens ge
bruik maakt van genoemd bacteriënproduct, al is het dan ook op
een andere wijze, n. 1. door indruppeling in den conjunctivaalzak.
Door het afnemen van den malleus in het algemeen vermindert na
tuurlijk de kans op infectie voor de legerpaarden.
Dat die infectie van buiten de kazerne moet komen, op welke wijze
dan ook, mag als zeker worden aangenomen, immers enkele korpsen
zÜa j&fen achter elkaar vrij van deze ziekte gebleven. Bovendien,
het Australische paard brengt den malleus niet mede uit zijn geboor
teland. In het Remonte-dépot kwam dan ook tot heden geen enkel
geval van deze ziekte voor.
Osteomalacic. Wegens deze ziekte werden 73 paarden, waaronder
5 van officieren, behandeld. Van deze genazen 18, werden 12 (troe
penpaarden) op reform gesteld en bleven 43 in behandeling. Boven
dien was een zeer groot aantal als min of meer verdacht van deze
ziekte „in observatie".
Aangezien omtrent de diagnostiek van deze ziekte bij de paardenartsen
verschil van meening bestond, werd in de maand Juli de dirigeerend
paardenarts W. van der Burg in commissie gezonden met de opdracht
in de bereden garnizoenen op Java, met uitzondering van S oer a-
baja, een onderzoek in te stellen naar den stand der osteomalacie
onder de troepenpaarden, zoo mogelijk meer uniformiteit in do wijze
van diagnosticeeren te brengen en c. q. na afloop de noodige voorstel
len te doen.
Omtrent de bevindingen van dezen hoofdofficier zij het volgende
medegedeeld
Van de 1011 onderzochte Australische troepenpaarden bleken er in
de maand Juli 45 4.4% aan osteomalacie te lijden. Slechts een
gedeelte van deze dieren verkeerde in een toestand, welke ze onge-