ging en daarin worden opgesloten gehouden door de opsluit-
veer (A). Trekt men den knop (K) van de veer (A) naar bui
ten (in de Fig op plaat YII naar beneden) dan draait die veer
om het steunpunt (L) tegen de verhooging. Die knop (K) is
door een spie (F) verbonden met den pal (B), welke draaibaar
is om een schroef (D); dus volgt de pal (B) bovenbedoelde
beweging van de veer (A), terwijl de nok I van den pal (B),
die oorspronkelijk in het staartstuk uitstak, dan naar buiten
zal treden.
Nu komt aan den geleider een nok voor x), die, bij het ach
terwaarts brengen van den grendel, in normale gevallen tegen
genoemde nok (I) stuit en dus bet geheel uitnemen van den
grendel belet. Moet echter de grendel worden uitgenomen,
dan behoeft de (gekartelde) nok (K) van de opsluitveer (A)
slechts met den duim naar buiten te worden gedrukt om de
nok (I) van den pal (B) zoover te verwijderen dat de geleider,
eD dus de grendel, vrij kan passeeren.
Zooals de teekening aangeeft is het achtervlak van den pal
zoodanig afgerond dat de geleider van den in te brengen gren
del daar gemakkelijk tegen oploopt, dien pal op zijde duwt
om den geleider te laten voorbij gaan. Bij het inbrengen van
den grendel ziet men den knop (K) dan ook uit zich zelf de
beweging maken, waarvoor de hulp van den duim noodig is
bij het uitnemen.
De tuimelaar (C) is vrij van den pal (B), maar met een
schroef (E) draaibaar verbonden aan bovengenoemde verhoo
ging van het staartstuk.
Bij het gesloten sluitstuk is de tuimelaar (C) in den stand,
als is aangegeven in Fig 2 op plaat YII. Bij het achterwaarts
bewegen van den grendel wordt de nok (G) van den tuime
laar (C) weggedrukt (in de teekening naar beneden) en be
weegt de nok H zich in de richting van de zielas (in de tee
kening naar boven), en juist als de nok van den geleider
stuit tegen de nok (I) van den pal (B) heeft de nok (H) van
den tuimelaar (C) zijn uitersten (hoogsten) stand bereikt. (Zie
Fig 3 op plaat VII).
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
689
1) achter de bovenste steunnok.
2) Zie Noot (IJ.