Die nok (H) past dan in een insnijding van de bovenste
steunnok van den geleider en stoot met een schok tegen den
linkerkant van de ledige patroonhuls, welke—aan de rechter
zijde vastgehouden door den patroontrekker van den grendel
dan naar rechts wordt uitgeworpen.
Bij het voorwaarts brengen van den grendel neemt de tui
melaar weder den stand van Fig 2 in.
De tuimelaar dient dus als uitwerper.
d. Aan de onderzijde
le. een ronde tap met moer voor de magazijnschroef (Zie
Fig 26 op plaat V);
2e. een vierkante tap met moer voor de kruisschroef (Zie
Fig 27 op plaat V); de staart (Zie Fig 30 op plaat V en
YI) van den loop vat met een uitsnijding om dezen tap
3e. in den staart een gat tot doorlating van de staartschroef
(Zie Fig 28 op plaat Y);
4e. de trekkerinrichting (Zie Fig 4 op plaat VII)
De trekkerinrichting bestaat uit den trekker (A), en de
trekkervork (B), die door een pin (C) draaibaar aan elkander
zijn verbonden.
De trekkervork (B) is wederom draaibaar om de pin (F),
waarmede zij aan het staartstuk is bevestigd.
Op de vork komen voor:
aan de voorzijde een zekerheidsnok (D) en aan de achterzijde
de trekkernok (E); om eerstgenoemde nok is een spiraalveer
aangebracht, die steunt tegen het ondervlak van het staartstuk.
In normale gevallen steekt de trekkernok (E)waartegen de
spanning van de slagpin van het geladen geweer rust loei
maar de zekerheidsnok (D) nietbinnen het staartstuk uit.
Beweegt men echter den trekker in achterwaartsche rich
ting, dan daalt de trekkernok (E), de spanning van de slagpin
komt vrij en de slagpin schiet naar voren, waardoor het schot
afgaat.
Maar tegelijkertijd rijst de zekerheidsnok (D) omhoog en
komt binnen het staartstuk uit te stekendit heeft een twee
ledig doel en wel:
a. Wanneer men bij ons geweer M. 95, tijdens het sluiten
690
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT