om den loop inwendig te reinigen en dus behoeven niet als
bij' ons geweer M. 95 —2 exemplaren op elkander te worden
geschroefd.
Vermoedelijk wordt dus geen pompstok gebezigd.
HANDBESCHERMER.
(Zie Fig 1 op de platen II en III, benevens Fig 21 op de
platen V en VI).
De handbeschermer is (vermoedelijk) van notenhout ver
vaardigd, heeft alleen aan den achterkant een veer, die met
ingezonken klinknagels is vastgezet en iets buiten het hout
uitsteekt; dat uitstekende gedeelte pakt in de open ruimte
tusschen vizierring en loop. Daardoor en doordat het neer
geslagen vizierraam op den handbeschermer rust, wordt het
van achteren opwippen van den handbeschermer belet. Bij
het plaatsen van den handbeschermer schuift men dezen met
het uitstekende gedeelte van de veer van voren naar achteren
onder het vizier. Aan de voorzijde wordt de handbeschermer
door den onderband vastgehouden.
Doordat de handbeschermer aan de achterzijde met de sta
len veer op den loop, en aan de voorzijde op den steun rust,
komt ook die handbeschermer niet in directe aanraking met
den loop en zal dus, evenals bij de lade, het verkolen van
het hout worden voorkomen.
GRENDEL.
(Zie de Fig 1 en 2 op de platen II en III, benevens Fig
20 op de platen V en VI).
De grendel bestaat uit de volgende deelen
a. de geleider
b. de patroontrekker
c. de slagpin
d. de slagveer
e. de haan
a. de Geleider.
(Zie Fig 86 op de platen V en VI).
De geleider dient tevens tot afsluiter, en bestaat uit den
eigenlijken geleider en den patroontrekkerring.
696
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT