9e. aan den achterkant een gedeeltelijk rondgaande nok ter verbinding van den haan met den geleider. De patroontrekkerring— een stalen bandje, waarvan de uiteinden tot een nok zijn gevormd —ligt in een groef van den eigenlijken geleider, en kan niet van dien geleider worden afgenomenbedoelde nok, dient ter bevestiging van den patroontrekker. b. de Patroontrekker. (Zie Fig 37 op de platen V en VI). De patroontrekker is een veer, waaraan worden aange troffen le. aan de voorzijde een haak, waarmede hij over den pa- troonrand grijpt; 2e. daarachter een nok, waarmede hij pakt in de gedeelte lijk rondgaande groef aan den voorkant van den geleider; 3e. ongeveer in het midden een uitfreezing, waarin de nok van den patroontrekker pakt; 4e. aan de achterzijde een verhooging waarmede hij op het ronde oppervlak van den geleider rust. Om den patroontrekker aan den geleider te bevestigen wordt hij met zijn uitfreezing een weinig voor de nok van den patroontrekkerring geplaatst en daarna terwijl het achter einde op den geleider wordt gedrukt achteruit geschoven. Om den patroontrekker af te nemen, wordt hij terwijl het achtereinde op den geleider wordt gedrukt naar voren geschoven, en, zoo noodig, bij den haak een weinig opgelicht. c. de Slagpin. (Zie Fig 38 op de platen V en VI). De slagpin bestaat uit 2 cylinders van verschillende mid dellijn. De voorste (dunste) cylinder is massief en vormt de slag- pinpunt. De achterste (dikste) cylinder is hol, dient tot opname van de slagveer en is over een groot gedeelte iets dunner gedraaid om de wrijving in den geleider te verminderen. Op het ronde oppervlak van dezen cylinder komen 2 openingen G08 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 80