d. De aanbrengerveer.
(Zie Fig 33 op plaat VI).
De boven-arm van deze veer wordt op overeenkomstige
wijze in den aanbrenger bevestigd als de beneden-arm in den
bodem.
e. De aanbrenger.
(Zie Fig 34 op plaat VI).
De aanbrenger heeft aan de onderzijde 2 nokjes ter beves
tiging van den bovenarm van de veer, en is aan de boven
zijde zoodanig gebogen en ingesneden dat de patronen zich
daarop, gedeeltelijk naast elkander, kunnen opstapelen.
Wordt de bodem met aanbrenger en veer van onderen in
het magazijn gestoken, dan stuit de aanbrenger tegen den
omgebogen rand van den bak van het staartstuk, zoodat een
gedeelte van den bovenrand van den aanbrenger in dien bak
uitsteekt en de grendel niet kan worden gesloten.
Aldus wordt de schutter gewaarschuwd dat zijn magazijn
ledig is. Om met ledig magazijn den grendel te sluiten, be
hoeft men den aanbrenger slechts met een vinger een weinig
omlaag te drukken.
DE MUNITIE.
Gebruikt worden 3 soorten munitie, n. 1.
de scherpe patroon (Zie Fig 9 op plaat II);
de losse patroon (Zie Fig 10 op plaat II)
cle patroon voor kamer schietoefening en (Zie Fig 11 op plaat II).
De scherpe patroon.
Deze bestaat uit:
le. een Mg. huls, die aan de achterzijde zoowel een groef
als een uitstekenden patroonrand heeft;
2e. een slaghoedje;
3e. een lading van 2,2 gram blaadjes kruit;
4e. een spitskogel met zachtlooden kern en nikkel kope
ren mantel.
702
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIJFT