Wanneer men bij het geladen geweer den haan indrukt, de veiligheidsnok een achtste slag naar links draait en daarna den haan weder loslaat, wordt de slagpin onwrikbaar ver bonden met den haan—(de spanning komt vrij van de trefe- kernok)zoodat die pin niet naar voren kan schieten. Het geweer is dus op „veilig" gesteld. Door die beweging daarna in omgekeerde volgorde uit te voeren, is het wapen weder „vaardig". OPGAVE VAN AAN HET GEWEER VOORKOMENDE ZICHTBARE DEELEN DIE BLANK ZIJN. Die deelen zijn: de monding, de ontlaadstok, de platte veer van het vizier, de grendelknop met steel (steekt buiten den mantel uit), de haan, het voorste gedeelte van den staart van het staartstuk, de staart van den trekker, de kolfplaat, de kling van de bajonet (indien de scheede is afgenomen). DE KARABIJN. De karabijn komtbehoudens enkele verschillen, hoofdzake lijk in de afmetingen— met het geweer overeen. Hoewel bij de karabijn geen bajonet was gevoegd, wordt vermoedelijk de geweer-bajonet ook bij de karabijn gebruikt; de bovenhand toch is er op ingericht om die bajonet te be vestigen. (Zie Fig 2 op plaat II) x). De kordonbeugels zijnwaarschijnlijk met het oog op het dragen op den rug—niet van onderen, maar ter zijde van het wapen aangebracht. (Zie Fig 2 op plaat I). De vizierkorrelnok is hooger en de vizierkorrel is door 2 opstaande vleugeltjes tegen beschadiging door stooten be schermd in verband daarmede is bij het monddeksel het huisje weggelaten. 706 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 1) Volgens in verschillende tijdschriften aangetroffen mededeelingen is de Cavaleriekarabijn inderdaad van een bajonet voorzien, Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 88