Jan. 1912.] De Indische Oorlogsbegrocting voor 1912.
delijk alle tot eenzelfde brigade behoorende troependeelen zoodanig in
eikaars nabijheid te legeren, dat zij te allen tijde in onderling verband
geoefend kunnen worden. De troepen van de 1ste brigade zijn thans
gelegerd te Batavia en Meester Cornelis; die der 2de brigade te Ma-
gelang en Salatigadie der 3de brigade te Soerabaja en Malang en
die der éde brigade te Bandoeng en Tjimahi.
Het is den ondergeteekende niet bekend om welke reden de mare
chaussee-bewapening bij het thans in zijn geheel te Bandoeng gelegerde
15de bataljon, alsmede bij het 17de bataljon infanterie weder door de
gewone infanterie-bewapening is vervangen. Hij is echter bereid te
dier zake inlichtingen te vragen aan de Indische regeering.
De bij eenige leden bestaaude meening, dat de tijd door den officier
doorgebracht op non-activiteit in Nederland ingevolge art. 71. 1ste,
b, van de regeling, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 8 September
1910 no. 39 Indisch Staatsblad no. 28 van 1911) niet als effectieve
diensttijd in den zin van het pensioensreglement in Indisch Staatsblad
1880 no. 22 zal worden aangemerkt, is niet juist.
Op den officier, die in deze positie komt te verkeeren, zijn de ten
aanzien van den effectieven diensttijd in art. 8, 2de lid van het laatst
aaugehaalde reglement gemaakte beperkingen niet van toepassing, om
dat zijne op non-activiteitstelling in Nederland wel is waar slechts met
zijne instemming kan plaats hebben, maar geenzins is aan te merken
ais het gevolg van een verzoek om op non-activiteit te worden gesteld.
Ofschoon er naar de meening van den ondergeteekende geen reden
bestaat om er aan te twijfelen, dat in Indië voldoende tegen spionnage
wordt gewaakt, heeft hij er geen bezwaar tegen om do opmerking in
het Voorloopig Yerlsag onder de aandacht van den Gtouverneur-Gene-
raal te brengen.
De ondergeteekende is gaarne bereid te onderzoeken of, en zoo ja
in hoever, het mogelijk zou kunnen zijn op plaatsen waar geen genie
aanwezig is den bouw van militaire werken op te dragen aan burger
lijke architecten, indien die beschikbaar zijn. Voorshands meeut hij
echter te moeten betwijfelen of door een dergelijken maatregel inder
daad besparing zal worden verkregen. Reeds thans worden op plaatsen
waar geen genieofficier is ingedeeld, de militaire bouwwerken uitge
voerd onder toezicht van een officier behoorende tot een ander aldaar
garnizoen houdend wapen.
Voor wat betreft de samenwerking tusschen de genie en den dienst
der burgerlijke openbare werken, veroorlooft de ondergeteekende zich
er op te wijzen, dat door de regeling, die tot stand kwam bij gou
vernementsbesluit van 16 Juni 1908 no. 24 (Indisch Staatsblad no. 413)
is gedaan wat zonder de beide dienstvakken te benadeelen mogelijk
was gebleken. Mocht in den loop der jaren een nog nauwer samen
werking tusschen de beide diensten kunnen worden verkregen, dan
zal de ondergeteekende daartoe gaarne voor zooveel noodig medewerken.
De verantwoordelijkheid voor de aanschaffing van materieel voor
het leger berust evenals in andere zaken bij den Minister
van Koloniën, die daaromtrent beslist na overweging van de uit Indië
98