Jan. 1912.] De Indische Oorlogsbegkooting voor 1912.
De voor de militaire vertegenwoordiging in China en Japan benoo-
digde gelden zijn uitgetrokken op de Indische begrooting, niet omdat
die vertegenwoordiging is opgedragen aan een officier van het Indische
leger, maar wel omdat het hier een maatregel geldt in het belang
van de taak, die het Indische leger voor de defensie van Nederlandsch-
Indië heeft te vervullen en alle met die taak verband houdende uit
gaven steeds ten laste komen van de Indische begrooting.
Het is den ondergeteekende niet bekend dat en waarom de chef
van den topograhischen dienst is ontheven van zijn voorzitterschap
der commissie tot centraliseering van de opnemings- en karteerings-
werkzaam heden.
Omtrent hetgeen in het Yoorloopig "Verslag is gezegd over het ont
staan van een zeker verloop bij den topographischen dienst, moet de
ondergeteekende zich zijn oordeel voorbehouden totdat hij ter zake
inlichtingen van den Gouverneur-Generaal zal hebben ontvangen. Gaar
ne erkent hij dat dit dienstvak in Indië een uitstekendeu naam heeft
verworven, en de waardeering van zijne diensten blijkt uit de nog
kortelings op voorstel van de Indische regeering tot stand gebrachte
positie-verbetering van enkele categorieën (zie de Memorie van Toelich
ting betreffende de ontwerp-begrooting van Nederlandsch-Indië voor
het dienstjaar 1911, bladz. 45, ad onderafdeeling 126). Daaruit volgt
tevens dat de Indische regeering een open oog heeft voor de behoeften
van het personeel van dien tak van dien.-t.
Waarom de inkomsten van een é.ève-mantri bij den kadastralen
dienst en een élève-topograaf zooveel verschillen, is den ondergeteekende
niet bekend.
Onderafdeeling ISO. De bij het korps marechaussee en bij de garni-
zoensinfanterie reeds opgedane jarenlange ervaring met gemengde Am-
boineeschinlandsche ajdeelingen mag doen verwachten, dat een derge
lijke menging van die beide landaarden bij de veld-infanterie zeker
niet het bezwaar zal opleveren, dat de Amboineezen niet met de in
landers zouden willen samengaan. De ondervinding heeft juist ge
leerd, dat de menging van beide landaarden in het compagniesverband
aan de onderlinge verstandhouding ten goede komt. In de kleeding
bestaat tusschen beide categorieën van militairen geen verschil.
Onderafdeeling 181. Daar de voorgenomen splitsing van het 4de
eskadron cavalerie over Malang en Tjimahi aan de administratief
zelfstandige commandauten der beide halfeskadrons, voor wat betreft
hun taak en positie in het verband der 3de, resp. 4de brigade, volko
men gelijke eischen stelt en die eischen ten aanzien van de opleiding
en de oefening van hunne afdeeling dezelfde zijn als bij een vereenigd
eskadron, dienen zij beiden den zelfden rang n.l. dien van ritmeester
te bekleeden.
Ook in de jaren 1879 1905 toen het 4de eskadron cavalerie over
Soerabaja en Koeta-Radja was verdeeld, werden de beide zelfstandige
helften door ritmeesters gecommandeerd.
100