De Indische Oorlogsbegrooting voor 1912. [Jan. 1912. Onderaf deeling '182. Hoewel erkentelijk voor den bijval, welke de voorgenomen tewerkstelling van een burger-scheikundige bij de pyro- technische werkplaats te Bandoeng mocht ondervinden, meent de on- dergeteekende toch niet onopgemerkt te mogen laten, dat die maatregel niet zoozeer voortspruit uit een door de ervaring noodig gebleken ver betering van het toezicht op het rookzwakke kruit, maar eerder een direct gevolg is van de omstandigheid, dat sedert de pensionneeriug van den voorheen met dat toezicht belasten hoofdofficier van de artil lerie er bij dat wapen geen vervanger was, aan wien op grond van voor gezette speciale scheikundige studiëu met vertrouwen de behande ling t kon worden opgedragen van de scheikundige vraagstukken, die zich bij het rookzwakke kruit voordoen. De thans voorgestelde maat regel zal dus niet kunnen voorkomen dat de noodzakelijkheid zich voordoet partijen buskruit op te ruimen, wanneer hpt praeparaat door te lang verblijf in de tropen te veel heeft geleden en daardoor gevaar voor zelfontbranding oplevert. Tot heden bleek de noodzakelijkheid daartoe intusschen slechts bij enkele partijen, die tien jaar of langer in Indië waren opgelegd geweest. Het bericht, dat een partij van zes millioen onbetrouwbare patronen naar Indië is gezonden, is onjuist. Gezonden werden zes millioen bij de fabriek aan de Hembrug aangemaakte geweerhulzen. Ka de ver zending van die partij bleek, dat, tengevolge van een niet dadelijk opgemerkte afslijting van een der machines, een klein percentage dezer hulzen een afwijkenden randvorm had verkregen. De Minister van Oorlog heeft, onmiddellijk nadat het euvel was opgemerkt, aange boden bovenbedoelde minder deugdelijke hulzen voor rekening van zijn departement te vervangen. Onder af deeling 15 6. De ondergeteekende kan in het gebruik van de uitdrukking „buitenlanusche vijand", nu die uitdrukking reeds sedert tientallen jaren, niet alleen in het gewone spraakgebruik, maar ook in regeeringsstukken en dienstvoorschriften burgerrecht heeft verkre gen, geen bezwaar zien. Echter heeft hij er geen bedenking tegen om de bijvoeging „buitenlandsche" achterwege te laten, wanneer uit den aard van het behandelde onderwerp reeds voldoende blijkt dat met „vijand" alleen gedoeld wordt op een overzeeschen tegenstander. Onder af deeling 212. Niet toegegeven kan worden, dat in de door eenige leden aangevoerde motieven aanleiding zou bestaan om de traktementen van de kapiteins-brigadechofs bij den topographischen dienst gelijk te maken aan die van de kapiteins van den generalen staf. Door de hun toekomende daggelden ten bedrage van gemiddeld f 173 's maands, benevens de maandehjksche toelage ad f 100, is de geldelijke positie van die brigadechefs zoodanig geregeld, dat zij zelfs na aftrek van de kosten voor verplaatsing binnen hun gewest, gemid deld meer inkomsten genieten dan een kapitein van den genera'en staf en zeker genoegzaam bevoorrecht zijn boven ranggenooten in ge wonen dienst om de betrekking van brigadechef, ook uit een financieel 101

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 107