Jan. 1912.] Het optreden tegen den Inlandschen vijand.
reed heeft om direct uit te gaan. Komt deze in de stelling
van de bivakschutters, dan is deze reeds lang ontruimd en
is de bende in de duisternis verdwenen; is zij zeer actief,
dan opent zij haar vuur opnieuw aan een geheel anderen
kant van het bivak.
Met het oog op brandgevaar worden bij een nachtelijke
beschieting de lampen en lantaarns in of onder de huizen
en afdaken uitgedraaid, de overige moeten blijven branden,
daar er nimmer volkomen duisternis in het bivak mag heer-
schen. Deze zou aanleiding kunnen geven tot de grootste
verwarring.
De posten schieten bij beschietingen nimmer terug. Alleen,
wanneer de vijand in hun onmiddellijke nabijheid onverwachts
het bivak tracht binnen te dringen, dan wel plotseling voor
de ijzerdraadversperring wordt ontdekt, mag van het vuur
wapen gebruik gemaakt worden.
Door sommige bivakcommandanten wordt gelast, dat de
geweren der op wacht zijnde manschappen nimmer geladen
zijn en wordt dan bepaald, dat, als de veiligheid zulks ver-
eischt, de manschappen van de niet op wacht zijnde groepen
één of twee houders bij de hand houden.
Ieder bivakcommandant is natuurlijk persoonlijk aanspra
kelijk voor de door hem genomen maatregelen, en moet
naar eigen inzichten handelen, doch waar ons geweer voor
zien is van een deugdelijke palinrichting, daar komt het ons
vreemd voor tot dergelijke maatregelen zijn toevlucht te
nemen.
H. Herkennen van lijken.
Ten einde te voorkomen, dat men geruimen tijd in het
onzekere blijft verkeeren omtrent het al of niet sneuvelen
van bekende bendehoofden bij eene ontmoeting met den vijand,
overvallingen als anderszins, daar is het ten zeerste ge-
wenscht, dat van in onze handen achtergebleven gesneuvelde
vijanden de identiteit met volkomen zekerheid wordt vast
gesteld. Wenscht de bevolking hieromtrent niets mede te
30