Kalibervraagstuk der Bergartillerie. [Jan. 1912.
niet meer te gebruiken is. Dit nu zoowel in berg- en heuvel
terrein, als in bedekt en doorsneden terrein, buiten de wegen,
in drassig terrein en ten slotte langs paarden- en voetpaden.
Deze terreinen nu, voor den B. Y. zoovele bezwaren, kunnen
onze bergartillerie in staat stellen „den vijand afbreuk te doen
zelfs van die plaatsen, vanwaar zulks niet werd verwacht".
Blz. 1020. Maar nu heeft die vijand de eigenaardigheid van
terug te vuren als op hem gevuurd wordt en wat dan? Men
ziet gewoonlijk in den artilleriestrijd den ballistisch zwakke
ren het onderspit delven
Zooals we reeds stelden, van de bergartillerie voor Indië
wordt geeischt naast de veldartillerie op te treden, met haar
dezelfde doelen te bekampen en dan niet „met kans op succes",
waarmee de HH. B. en M. tevreden zijn, doch met een succes,
dat men van te voren weet, dat te bereiken is en te ver
wachten kan zijn.
En kan de veldartillerie die doelen niet meer bestrijden
„omdat de terreinmoeilijkheden haar beletten te komen waar
zij zou moeten wezen, dan wordt haar taak geheel door de
zoogenaamde bergartillerie daarom liever draagbare veld
artillerie te noemen x) overgenomen.
Evenals voor de gereden veldartillerie is het daarom voor
onze draagbare veldartillerie noodzaak op groote afstanden
„gesloten doelen, die zich voor mochten doen, te dwingen, zich
reeds te dekken, te noodzaken een gemakkelijken weg en for
matie te verlaten en een andere meer bezwaarvolle te zoe
ken." Blz. 982.
Het wordt dan ook voor de bereden artillerie van het In
dische Leger een dringende eisch genoemd om naast den
veldvuurmond bewapend te zijn met een zoo krachtigen berg-
vuurmond als met inachtneming der eischen van vervoerbaar
heid de techniek maar eenigszins bij machte is te geven.
Als hoofdeisch wordt voor de Indische zoogenaamde bergar
tillerie gesteld: voldoende beweegbaarheid en daarnaast de
1) Door de verlangde draagbare veldartillerie, alleen om liet feit, dat
ze gedragen wordt, bergartillerie te blijven noemen, worden velen op een
dwaalspoor gebracht.
I. M. T. 1912. 3. 33