Jan. 1912]. Kalibervraagstuk der Bergartillerie. Dit aanmaken van één soort is juist door zijn eenvoud ook in oorlogstijd te bereiken en vol te houden. Wel heeft de draagbare veld-artillerie kortere hulzen dan de gereden veld-artillerie, doch de hulzen kunnen na gebruik weer gekalibreerd worden en meermalen dienst doen x). Dit kalibreeren kan bij de munitiecolonnes geschieden, evenals het vullen der hulzen en het samenstellen der pa tronen, dus aanvullen van den munitievoorraad bij die colonnes. Immers de daartoe benoodigde werktuigen zijn zóó klein en eenvoudig ingericht, dat zij zonder bezwaar bij iedere muni tiecolonne kunnen meegevoerd worden. Ook de Zwitsersche artillerie is voornemens een verdeel baar bergkanon van verhoogd vermogen met een kaliber van 7,5 c. M. werderom hetzelfde kaliber als het veldgeschut in te voeren. Reeds dadelijk na den Russisch-Japanschen oorlog werd door Japan ingezien niettegenstaande het groote voordeel, dat in den oorlog door dien Staat van de berg-^rtillerie ge trokken was dat het vermogen en de schootsverheid van het Arisakakanon te gering waren. Deze kanonnen hebben dan ook plaats gemaakt voor een nieuwe constructie, wederom van hetzelfde kaliber en met hetzelfde projectielgewicht als het veldgeschut. Daarbij is het vermogen en de dracht zoo danig opgevoerd, dat zoo'n bergkanon met en naast het veld kanon kan optreden. Zoo gaat de ontwikkeling van de berg-artillerie bij alle Staten, die zich op een strijd tegen een gelijkwaardigen te genstander voorbereiden, een geheel anderen gang, als die bij de koloniale artillerie in Frankrijk. Dit geeft te denken en geeft voldoende de richting aan, waarin wij ons zullen hebben te bewegen. We zouden het hierbij kunnen laten, maar willen toch de gronden, welke HH. B. M. voor hunne kalibervermindering aanvoerden, in 't kort nagaan. 38 1) Wij zagen hulzen, waarmede reeds meer dan 20 schoten gedaan waren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 44