Van Alles Wat.
77
[Jan. 1912.
artillerie is het vermogen van deze laatste, om over de hoofden van de
aanvallende infanterie heen te schieten, terwijl deze door hare voorwaart-
sche beweging de vijandelijke infanterie noodzaakt zich bloot te geven. Zoo
lang het vijandelijk vuur niet is gedoofd, is de beweging der infanterie
zeer langzaam. Om de verspreide manschappen 100 a 150 pas vooruit
te laten kruipen, zijn dikwijls verscheidene uren noodig. Terugtrekken
onder het vuur van ons hedendaagsche geweer staat gelijk aan sterven.
De aanval is gelijk een vuur, dat den vijand langzamerhand nadert;
natuurlijk is niet bedoeld een vuur, dat al voorwaartsgaande wordt
afgegeven. Men kan er nooit zeker van zijn, dat het vijandelijk vuur
definitief tot zwijgen is gebracht dan wel tijdelijk is geschorst. De
geringste poging van den vijand om wederom het vuur te openen, moet
dan ook een energieken tegenstand ondervinden dit is de hoofdvoor
waarde voor succes. Voorwaarts gaan zonder te vuren, zou ongunstig
zijn, tenzij het terrein eene bijna volmaakte dekking oplevert, want
men moet trachten den vijand zooveel mogelijk buiten gevecht te stellen.
De ondervinding heeft in den russisch-japanschen oorlog getoond,
dat men, alvorens tot den bajonetaanval over te gaan, niet meer dan 30
of 40 pas te doorloopen moet hebben, daar de manschappen anders uit
geput aankomen. Na een bajonetaanval zijn de menschen uitgeput en in
wanorde; zij zijn hoogstens in staat de veroverde stelling te handha
ven, terwijl ze op de reserves wachten. De artillerie speelt een voor
name rol, zoowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering van den
bajonetaanval. Besluit de verdediger het gevecht van man tegen man
op te nemen, dan is het voor hare artillerie beter om nu mee voor
waarts te gaan dan maar kalm in hare stelling dit handgemeen af te
wachten. Niet zelden is het voordeelig de stelling te ontruimen en
eene nieuwe meer achterwaarts in te nemen, om van daaruit den aan
valler, die zich reeds overwinnaar voelt, met vuur te ontvangen maar
deze manoeuvre vereischt uitmuntende en goed afgerichte troepen.
De oorlog in Mandchourije heeft aangetoond, dat het individueele
vuur het meest gebruikte vuur is, waarbij de manschappen schieten
zoo snel als zij zelf dit raadzaam vinden. Zoowel de Bussen als de
Japanners schoten het meest met rafales, terwijl zij hiertusschen een
langzaam vuur onderhielden. De vuurleiding gaat geheel uit van
de groepscommandanten; is dit niet mogelijk, dan gaat ze uit van de
manschappen zelf. De vuurdiscipline is gehandhaafd, indien de com
mandant op zijn signaal het vuur kan doen staken, wat niet zelden
moeilijk is. In den laatsten oorlog heeft de infanterie een werkzaam
vuur geopend op 1500 tot 2250 pas.
De beste resultaten zijn verkregen op ongeveer 900 pas; op minder
dan 600 pas verloor het vuur de juistheid, de zenuwachtige spanning
werd te groot en de kogels gingen over het doel heen.
Intervallen van 2 a 3 pas tusschen de tirailleurs zijn voldoende.