Febr. 1912.] Ovekzicht van eenige tijdschriften. Onder den titel: „Over het dekken van artillerie," geeft de luit. E. H. van den Akker een beknopte schets van de taak eener afdeeling, aan welke is opgedragen artillerie, hetzij op marsch, hetzij in het ge vecht te beveiligen, met vermelding van de wijze, waarop eene der gelijke afdeeling die opdracht moet vervullen (Zie punt 434 t m 441 E. I. II). Opgemerkt wordt, dat eene in het Nederlandsche Infanterie-reglement aangebrachte wijziging uitdrukkelijk voorschrijft, dat aan het dooreen artillerie-commandant tot den commandant van eene nabijzijnde infan- terie-afdeeling gericht verzoek om eene dekking moet worden voldaan. Deze bepaling, zoo zegt de Majoor Alting von Geusau (Wetensch. Jaarbericht 1908-1909 blz. 160) geeft te veel macht aan zenuwachtige of al te angstige artillerie-commandanten. (Die zijn er niet, zoo heb ik deze opmerking eenshooren beantwoorden) De le Luit. der art. Jhr. Alting von Geusau behandelt van zijn op stel „Treinen" het 2e gedeelte, n. 1. de „Dienst bij de treinen," waar aan hij nog eenige opmerkingen toevoegt, welke door hem, naar aan leiding van het le gedeelte „Organisatie der treinen", van bevoegde zijde werden ontvangen. Voorts bevat deze aflevering nog het artikel „Het strooien volgens de schietregels Vg. A." door den le luit. K. E. Oudendijk en „Een oefening met het kader" door luit. G. Voute. Militaire Spectator 1911 No. 12. „Bevelvoering van artillerie, ingedeeld bij gemengde troepenafdee- lingen. Beschouwing, naar aanleiding van de gedachtenwisseling dien aangaande in de Juli- en September - aflevering van dit Tijdschrift", aldus luidt de titel van een studie van den le Luit. der Rijdende artille rie "W. Röell. Op de door S. bedoelde gedachtenwisseling vestigden wij reeds de aandacht in de afleveringen 9 en 11 van dit tijdschrift. S. neemt uit de lezing van den Majoor der art. M. C. van der Hoog in Krijgsweten schap slechts een onderdeel in beschouwing, n. 1. de strijd over een „beginsel van gevechtsleiding". Bedoeld beginsel is dat van de autono mie van den artillerie-commandant in die aangelegenheden, welke tech nisch en tactisch artilleristisch zijn. S. formuleert dit beginsel in een drietal stellingen, welke daarna achtereenvolgens worden uiteengezet en verdedigd. Zonder in alle opzichten met S. te willen meegaan de derde stel ling zouden we o. a. niet ten volle tot de onze willen maken moet erkend worden, dat de geleverde beschouwingen van het begin tot het einde hoogst belangwekkend zijn en zeer zeker alle aandacht ver dienen. 216

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 106