Febr. 1912.]
De Australiër.
ondersteld wordt, dat de beide andere commissieleden niet
beter wisten. Ik zat zelf in een commissie van aankooper
kwam een paard voor en als jongste lid gaf ik steeds het
eerst mijn opinie te kennen. Ik keurde het paard goed, het
oudste lid, een ervaren Artillerie remonten officier, zeide toen
„en ik vind het ook een beste." De paardenarts constateerde,
dat het dier een spat had en dat hij het op grond daarvan
afkeurde. En tegen ons advies in werd het paard afgekeurd.
t Is vooral daarom, dat ik betoogde, geef den paardenarts
een adviseerende stem, omdat zoo vaak gemeend wordt, dat
met het ambt ook het verstand komt en men geneigd is in
eiken paardenarts ook een paardenkenner te zien.
Als ik den heer van Slooten verteld had, dat alle bereden offi
cieren goede ruiters waren, zou hij mij vermoedelijk wel vra
gend lachend hebben aangezien. Waarom tracht hij dan nu
te bewijzen, dat alle paarden artsen paarden kenners zijn. De
paardenarts en de bereden-officier kunnen beiden paarden
kenner worden, indien de daartoe benoodigde aanleg en ijver
aanwezig zijn. Bij den aanvang van hun beider diensttijd heeft
de paardenarts zeer zeker zijn theoretische kennis van het
exterieur voor. Beiden brengen hun geheelen diensttijd tus-
schen de paarden door, beiden kunnen dus van het paard
zooals het daar staat en loopt steeds leeren, maar het blijft
een nadeelige factor voor den paardenarts, dat hij niet in staat
is vele, zeer vele paarden zelf te rijden en te gebruiken, op
dat zijn gevoel en zijn ruitereigenschappen als het ware de
controle kunnen vormen op zijn oog.
Of het paard dat ik gekocht heb werkelijk goed is, kan de
praktijk van het rijden alleen uitwijzen, zoodat met elk paard,
dat gekocht wordt en elk paard dat afgericht wordt, bij den
remonten officier niet alleen de rijkunst, maar ook noodwen
dig de paardenkennis volmaakter moet worden.
Erzey.
Salatiga30 Nov. 1911.
134