Het militair tarief no. 24.
[Febr. 1912.
143
wezig is, voorkomende in den. jaarlijks door den Minister van Oorlog
uitgegeven „Staat aanwijzende de kleeding- en uitrustingstukken, waarvan
de onderofficieren en soldaten moeten zijn voorzien"
Eene zoodanige uitrusting komt bij in dienst treding voor de minderen
der hierna te noemen wapens enz. te staan op de daarachter gestelde sommen.
Infanterief 74,88
Grenadiers„81,78
Jagers82,62
Cavalerie119,51
Veld-Artillerie119,70
Vesting-Artitllerie77,30
Torpedisten98,06
Rijdende Artillerie144,77
Pontonniers93,55
Genietroepen84,79
Wielrijders86,81
Een onderofficier behoort altijd een batig saldo op zijn uitrusting- en
reserverekening te hebben. Is zulks niet het geval dan wordt ten voor-
deele van die rekening per dag van zijn soldij ingehouden
van een adjudant-onderofficier:
tijdens het eerste jaar na zijn aanstelling in dien graad f 0,15
daarna,f 0,25
van een ander onderofficier
tijdens het eerste jaar na zijn aanstelling in den graad van onderof
ficierf 0,10
daarna0,15
Deze korting wordt voortgezet tot op het oogenblilt dat, met inbegrip
van de verschenen dagelijksche toelage, een batig saldo is ontstaan.
Bij de soldaten is deze regeling geheel anders.
Wanneer toch bij hen de waarde van een bepaald gedeelte hunner uit
rusting minder bedraagt dan de schuld op de uitrusting- en reserverekening,
zoomede wanneer het te vermoeden is, dat dit vóór het einde der loopende
drie maanden het geval zal worden, wordt korting voor hen aangevraagd
en bevolen en wordt deze dan minstens drie maanden toegepast.
Daartoe wordt op of zoo spoedig mogelijk na den eersten dag van elke
drie maanden, de waarde van de kleeding der soldaten, wier rekening
schuld aanwijst, door den Commandant der compagnie geschat.
Van de geheele uitrusting komt alleen de volgende kleeding voor schat
ting in aanmerking
de korte jas, attila of dolman met halssnoer, sjerp enz,
de lakensche pantalon of rijbroek,
het mouwvest of stalbuis,
de kwartier- of stalmuts,
de kapot-, mantel- of overjas,
de mantelzak,
de schako of kolbak, beide met toebehooren, en
de schoenen en laarzen.
Als waarde van deze kleeding- en uitrustingstukken moet worden geno-