Febr. 1912.] Het militair tarief no. 24.
den voortduren, aan alle bezwaren tegemoet komen. Denkbaar
blijven natuurlijk gevallen dat verstrekking van kleeding ten
laste van den Lande, dan wel uitkeering eener schadeloos
stelling, zou moeten plaats vinden, maar die gevallen zouden
tot de hooge uitzonderingen behooren. De stroom van pro-
cessenverbaal voor te ontvangen kleeding zou ophouden te
vloeien en verwacht mag worden, dat zoodanige regeling den
Lande op belangrijk minder uitgaven zou komen te staan
dan thans onder gelijke omstandigheden het geval is. De sol
daat heeft dan rechtstreeks belang bij een zuinige behande
ling zijner kleeding. Bovendien zou hierdoor eene belangrijke
besparing van administratieven arbeid worden verkregen.
Ook in Nederland bestaat de bepaling dat ingeval, tengevol
ge van buitengewone omstandigheden, eenig kleeding- of uit
rustingstuk geheel onbruikbaar wordt of daaraan schade wordt
veroorzaakt, aan militairen, die niet voor Rijks rekening dat
zijn dus de vrijwilligers van kleeding en uitrusting worden
voorzien, eene vergoeding van hoogstens het bedrag, waarop
de geleden schade wordt geschat, wordt toegekend. Maar te
vens heeft de Minister van Oorlog de bevoegdheid om daar,
waar vergoeding voor buitengewone werkzaamheden wordt
toegekend, een gedeelte dier bedragen te bestemmen als ver
goeding voor kleeding en uitrusting van militairen, voor wie
eene uitrusting- en reserverekening wordt aangehouden.
In verband met vorenstaande opmerkingen wordt vermeend,
dat een kleedingstelsel, gegrond op de volgende beginselen,
die uiteraard slechts in hoofdtrekken zijn omlijnd, zoowel
voor het Land als voor den man meer gewenscht en voor-
deeliger zou zijn.
1) Voor de Adjudant-Onderofficieren:
dezelfde bepalingen als nu geldend zijn, en zulks alleen uit
overweging, dat oplegging in en verkrijgbaarstelling uit's lands
magazijnen van een gedeelte der voor hen benoodigde kleeding
en uitrusting (sabel met koppel, fouragères enz.) niet wel doen
lijk zou zijn; met dien verstande echter, dat
150