Febr. 1912.] Samenstelling- vloot in N. I.
198
De onkostenberekeniDg der Commissie heeft den vlootvoogd ten
slotte aanleiding gegeven tot eene critiek, steunende op tal van
recente gegevens. Het schijnt mij niet noodig toe mij in die cijfers
te verdiepen; ik meen veilig te mogen aannemen dat hier eene ge
gronde vergelijking is getrokken".
Kesumeerende schrijft de Gouverneur-Generaal dan verder:
„Mede slaagde de heer Hoekwater er in duidelijk te maken, dat
tegen eene torpedovloot op de wijze zooals de Commissie zich die
gedacht heeft, gewichtige bedenkingen kunnen worden aangevoerd en
dat uitvoering van de denkbeelden der Commissie, althans zonder
inachtneming van ingrijpende wijzigingen, moet worden ontraden.
De vraag rijst echter, of het oordeel over de door de Commissie
voorgestelde vloot niet belangrijk moet worden herzien in verband
met het op den voorgrond treden der onderzeeërs, die bij dag kun
nen doen wat voor de torpedobooten dan bezwarend is en die, blij
kens de ervaring van de latere jaren, zulk eene sterke positie, ook
tegenover groote schepen, innemen. Voorts moet niet uit het oog
worden verloren, dat ook eene vloot, zooals wij die thans bezitten en in
de toekomst zullen hebben, eene zeer ongewone partij is voor de
groote moderne schepen en de leek vraagt zich dan ook met be
zorgdheid af, welk lot aan onze schepen in oorlogstijd zal beschoren
zijn en welk nut er van te verwachten is.
Zou ik, na ernstige overweging van hetgeen door de Commissie en
door den commandant der zeemacht en ook in de vergaderingen van
de Marinevereemging is aangevoerd, geneigd zijn aan te nemen,
dat ten slotte de aanschaffing van eene torpedovloot maar dan
werkelijk samengesteld uit het best verkrijgbare materieel en voor
zien van de volmaakste onderzeebooten ons de meeste kansen
zou bieden, dat de uitgegeven gelden, als het ernst wordt, zouden
blijken nuttig te zijn besteed, ik begrijp dat deze persoonlijke nei-
gegrond op lik erken het gaarne) niet volledige theoretische
kennis en niet gesteund door practische ervaring slechts weinig
gewicht in de schaal kan leggen tegenover de gedocumenteerde en
vaststaande meening van den marine-adviseur der Indische regeering
en ik wil dan ook het oordeel van den vice-admiraal tot het mijne
maken. De zaken zijn in den grond te zeer technisch en speciaal
van aard dan dat ik eene wel gefundeerde opinie, in strijd met die van
den vlootvoogd zon kunnen hebben.
Komt echter hetgeen ik met betrekking tot de onderzeebooten aan-
teekende 1naar het oordeel van Uwe Excellentie en van Uwen
Ten aanzien van deze aangelegenheid kan worden medegedeeld dat met
den Minister van Marine in overleg is getreden, omtrent de door den Land
voogd opgeworpen vraag of het oordeel over de door de Staatscommisie voor
gestelde vloot geene herziening behoeft, in verband met het op den voorgrond
treden van de onderzeeërs en de verwachting, dat deze in een toekomstigen
zeestrijd ook tegenover zeer groote schepen een sterke positie zullen innemen.
Dit overleg heeft er toe geleid om die vraag ontkennend te beantwoorden,
zoodat het te dezer zaker door den Gouverneur-Generaal gemaakt voorbehoud,
moet geacht worden te zijn vervallen.