209 Samenstelling vloot in N. I. [Febr. 1912. Thans rest mij nog een oogenblik de aandacht te wijden aan de door de Commissie gegeven onkostenberekening. Hoewel er hier en daar door mij reeds op gewezen werd, dat deze berekening den toets der nauwkeurigheid niet kon doorstaan, hoop ik nu met een paar voorbeelden aan te toonen, dat deze berekening en daar mede de in uitzicht gestelde bezuiniging niet veel vertrouwen verdient. Ik moet daartoe nogmaals terugkomen op de door de Commissie ontworpen bemanningslijsten, en waar nu de Commissie eenmaal eene torpedovloot wenscht, meen ik mij te kunnen bepalen tot de voor die vloot uitgetrokken bemanningslijsten. Hoewel mij de voor eene vergelijking noodige bemanningslijsten van andere marines niot ter beschikking stonden, deed ik den comman dant van den onlangs te Tandjong-Priok vertoefd hebbenden Engel- scben 3de-klasse-kruiser Psyche verzoeken mij, zoo mogelijk, te willen mededeelen, met welk personeel de Engelsche torpedobootjagers van plm. 350 ton bemand waren, waarop geantwoord werd, dat de totale beman ning 63 koppen bedroeg, terwijl alleen het machine-kamerpersoneel 40 tot 45 man telde, hetgeen ten minste voor zoover „het totaal" be treft, overeenkomt met de opgaven in The Naval Annual 1909 welke opgaven echter niet gespecifceerd zijn in dekspersoneel en machinekamerpersoneel. Deze getallen geven al reeds dadelijk een eigenaardig beeld van de door de Commissie vervaardigde bemanningslijsten. Hetzelfde werk, waarvoor de Engelsche ondervindingrijke marine 40 tot 45 man machinekamerpersoneel noodig acht, en welk perso neel uitsluitend uit Europeanen bestaat, wil de Commissie laten ver richten door 26 man machinekamerpersoneel, waaronder 19 inlanders (Zie bijlage H1.) Ook al mocht de practijk op den duur leeren, dat het inlandsche personeel meer kan presteeren dan thans geschiedt, dan nog is het door de Commissie uitgetrokken machinekamerpersoneel beslist te gering. Het blijkt dus dat de totale bemanning van den voorgestelden tor- pedobootjager met 13 pet. vermeerderd moet worden, om die sterkte te bereiken, die door de Engelsche marine voor hare overeenkomstige jagers noodig wordt geoordeeld. En waar er nu voor mij geen reden bestaat om aan te nemen, dat het personeel, noodig voor de torpedokruisers, op andere gronden zou zijn berekend, dan dat voor de jagers, volgt hieruit, dat het voor de torpedovloot door de Commissie noodig geachte personeel met minstens 13 pet. vermeerderd moet worden. Meergenoemd Engelseh werk na slaande, blijkt mij trouwens, dat deze laatste door mij gemaakte veron derstelling ten opzichte van de bemanning der torpedokruisers, waar voor de Commissiel28 koppen uittrekt, niet gewaagd is. De Japansche kruiser Yodo, metende 1230 ton° met eene snelheid van 22 mijl, heeft eene bemanning van 177 man, terwijl de Spaansche kruiser lao de la Plata van 1713 ton en 20 mijl snelheid zelfs eene benuinniDg heeft van 213 koppen. De Duitsche kruiser Seeadler heeft bij een inhoud van 1614 ton en slechts 16 mijl snelheid, 165 man aan boord. I. M. T. 1912. 14.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 99