De Australiër, 4 (Ueroolg en slot nan blz. 668 jaargang 1911 no. 7). Onder de middelen die ons ten dienste staan om ons paard te rijden, nemen de beenen een voorname plaats in; met de beenen dwingen wij ons paard tot voorwaarts gaan en het is voor ons van het grootste belang, dat het dier steeds gehoor geeft aan deze hulp. Wil men het paard werkelijk rijden en zich niet tevieden stellen met gereden te worden, dan is noodig, dat het paard behoorlijk op de beenen bevestigd is, gehoor geeft aan het geringste teeken van de beenen. Als men de groote meesters naslaat, is het merkwaardig, hoe broederlijk allen het hierover eens zijn. Plinzner drijft steeds energiek voorwaarts met zijn beenen en met „die scharfen Sporn", zijn antagonist James Filllis vertelt ons als het ware op elke bladzijde „Je pousse le cheval énergiquement en avant avec les jambes" en of men nu leest in „Le dressage du cheval de selle" van den capitaine De Saint Plialleof in „Le cheval bien mis et bien mü" van den capitaine Gaubert 't is altijd hetzelfde: beenen en nog eens beenen. Nu is het gebruik van de beenen voor het grootste gedeelte slechts een aanwendsel en waar alle meesters het er blijkbaar broederlijk over eens zijn, dat het voortdurend gebruik van de beenen strikt noodzakelijk is, lijkt het mij toch niet over matig slim, om dezen raad in den wind te slaan. Toch ziet men van de tien ruiters er misschien één zijn beenen gebruiken en de negen anderen slaan den wenk van de groote meesters onbekommerd in den wind. Te paard komt nu eenmaal al het goede van achteren en het is van overwegend belang, dat wij baas zijn over het gedeelte van ons paard, dat ach ter het zadel ligt; hoe minder wij baas zijn over dat gedeelte, hoe onaangenamer wij op den duur rijden. Men zegt wel, dat het paard een dom dier is, maar zóó dom is het toch niet, om geheel uit eigen beweging ons de 122

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 10