flnfiDoord aan den majoor der infanterie
fl, D, Gooszen naar aanleiding nan hei
kaliberuraagstufe der berg-artillerie.
Ten zeerste waren wij verheugd in het Januari nummer
van dit tijdschrift een artikel te vinden van de hand van
den majoor der infanterie A. J. Gooszen, naar aanleiding
van ons vorig artikel over het kalibervraagstuk der Berg-
Artillerie.
Te meer waren wij verheugd, daar wij konden verwachten,
dat dit artikel gesteld zou zijn tegen het onze. Immers het
uitgezonden Krupp berggeschut van het zware type werd
door dien Hoofdofficier voor onze bewapening uitgezocht en
konden wij dus van zijn hand niet anders dan een verdedi
ging daarvan verwachten.
Edoch, bij het doorlezen van het artikel werden wij ten
zeerste teleurgesteld, in de eerste plaats wat betreft den
inhoud en voorts door den foora, waarin het gesteld was, te
meer waar de Majoor G. bij eenig nadenken toch had kun
nen inzien, dat een in den zelfden toon gesteld antwoord
van onze zijde ten zeerste af te keuren zou zijn.
Bovendien behooren in een orgaan als het I. M. T. mee-
ningsverschillen op zakelijke wijze te worden opgelost.
De Majoor G. begint zijn artikel met de verklaring, dat
„bij de verwapening der Berg-Artillerie van het Indische
„Leger in de eerste plaats werd nagegaan op welke wijze
260
II faut que I'arrivée de l'artillerie
en temps utile soit certaine, n'ait rieu
de problématique.
(Colonel Paloque. l'Artillerie dans la
Bataille 1912. blz 33).
L'arrivée !de l'artillerie n'est certaine,
que si son materiel est léger.
(Langlois. L'artillerie de campagne en
liaison avec les autres armes 1908. Deel
I blz. 226.
(1) I. M. T. 1911 No. 10 enll.