Caveant Consules!
[Maart 1912.
wijze met de hun toevertrouwde troepen omsprongen, tot
schade van den inboorling zoowel als van zich zeiven.
Tot op den huidigen dag hebben wij ons nog niet kunnen
losmaken van het foutieve beginsel, een burger met militair
gezag te bekleeden.
Zoo spoedig men eenigszins durft, worden in weinig bekende
of zelfs in kortelings onder gezag gebrachte gewesten, burger
ambtenaren geplaatst, gesteund door een minderwaardig
soort soldaat, den gewapenden politiedienaar, om aldus te
trachten rust en orde te handhaven of te scheppen en het
land tot ontwikkeling te brengen. Maar hoe menigmaal viel
niet die ambtenaar mèt of zonder zijne bescherming, die hij
uit gebrek aan militaire kennis niet wist aan te voeren of
te beheerschen
Wij willen volstrekt niet beweren, dat het militair bestuur
nimmer fouten maakte Maar waar dit gebeurde, was juist
de oorzaak gelegen in de miskenning van dit voorname deel
van den werkkring van den kolonialen officier; in het feit, dat
de Regeering hem slechts toevallig onder hare bestuurders
telt; hem niet als een onmisbare schakel in de bestuursketen
opneemt, en zijne opleiding niet geheel er op inrichtte hem
meer in het bijzonder tot bestuurder van woelige, weinig be
kende of juist onderworpen landstreken te vormen.
Het besturen van koloniën, zonder voldoende militaire
macht, is onzin; er bestaat geen Aziatisch volk, dat zich buigt
voor rede alleen
Het buigt zich voor Macht; doch ook geruimen tijd nadat
het zich heeft onderworpenzijn uitbarstingen van wrok te
vreezen, omdat het naïf gemoed van den Oosterling licht is
te ontvlammen door even naïve of gewetenlooze geestdrijvers.
Eerst dan, als de inboorling ons goed heeft leeren begrijpen,
als hij de zegeningen van een ordelijken toestand heeft leeren
verkiezen boven de anarchie, waarin hij doorgaans verkeerde
voor onze komst, eerst dan kan de ambtenaar komen om hem
op het gebied van handel, nijverheid en landbouw den weg
te wijzen en om recht over hem te spreken volgens een in
middels uit ervaring verkregenlogisch stelsel.
301